ECLI:NL:RVS:2008:BC5258

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704488/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en rechtszekerheid bij permanente bewoning van recreatiewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen ongegrond werd verklaard. Het college had appellanten gelast om voor 1 oktober 2006 de overtreding van het bestemmingsplan 'Rekreatieterrein Rosengaerde' te beëindigen, omdat zij de recreatiewoning op het perceel permanent bewoonden, wat in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan. Appellanten stelden dat het college gedurende tien jaar niet had opgetreden tegen permanente bewoning, waardoor zij in hun rechtszekerheid waren aangetast.

De Raad van State overwoog dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving van bestemmingsplannen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de last die het college had opgelegd niet in strijd was met de rechtszekerheid. Het feit dat het college in het verleden niet had opgetreden, betekende niet dat het nu niet meer kon handhaven. De Raad van State bevestigde dat de appellanten geen rechtens te honoreren vertrouwen konden ontlenen aan de omstandigheid dat zij bij inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie niet waren gewezen op het verbod op permanente bewoning.

De Raad van State concludeerde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom handhaving noodzakelijk was en dat de belangen van appellanten niet zwaarder wogen dan het belang van handhaving. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200704488/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] wonend te Dalfsen,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2667 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 mei 2007 in het geding tussen:
[appellanten],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dalfsen (hierna: het college) [appellanten] onder oplegging van een dwangsom gelast voor 1 oktober 2006 de overtreding van artikel 7, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Rekreatieterrein Rosengaerde" (hierna: het bestemmingsplan) te beëindigen.
Bij besluit van 9 november 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, en ing. J. Webbink en W.N. de Vries, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel [locatie] te Dalfsen (hierna: het perceel) de bestemming "rekreatieve doeleinden, kategorie RW". [appellanten] gebruiken de op het perceel gelegen recreatiewoning voor permanente bewoning, hetgeen in strijd is met het in artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod.
2.2. Het college was dan ook bevoegd terzake handhavend op te treden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de last die het college heeft opgelegd in strijd is met de rechtszekerheid. Daartoe voeren zij aan dat het college, hoewel het volgens het sinds 1 juli 1994 gevoerde beleid (hierna: het beleid) geen nieuwe gevallen van permanente bewoning van recreatiewoningen toestaat, gedurende tien jaar niet tegen die bewoning heeft opgetreden.
2.3.1. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de planvoorschriften is het uitdrukkelijk verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming. Voorts worden volgens het beleid, waaraan door middel van publicaties in diverse regionale bladen bekendheid is gegeven, vanaf 1 juli 1994 geen nieuwe gevallen van permanente bewoning toegestaan en wordt een eigenaar/gebruiker onmiddellijk aangeschreven de recreatiewoning te verlaten. Aldus was op het moment dat de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel een aanvang nam, naar zeggen van [appellanten] in het voorjaar van 2002, duidelijk dat een dergelijk gebruik niet was toegestaan. Van strijd met de rechtszekerheid is dan ook geen sprake. De omstandigheid dat het college, naar [appellanten] stellen, gedurende een periode van enkele jaren niet handhavend heeft opgetreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Dalfsen, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een situatie waarin niet meer handhavend kan worden opgetreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr.
200606995/1), is het enkele tijdsverloop daarvoor, ongeacht de duur ervan, onvoldoende. Nu het college nooit heeft aangegeven dat niet tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen zou worden opgetreden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de rechtszekerheid zich tegen handhaving verzet.
Het betoog faalt.
2.4. De rechtbank heeft voorts, anders dan [appellanten] betogen, terecht geoordeeld dat zij aan de enkele omstandigheid dat zij er bij de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie niet op zijn gewezen dat permanente bewoning van de op het perceel gelegen recreatiewoning verboden was, niet het rechtens te honoreren vertrouwen konden ontlenen dat het college daartegen niet handhavend zou optreden.
2.5. De omstandigheid dat, zoals [appellanten] aanvoeren, de gemeenteraad van Dalfsen op 24 september 2007 een motie heeft aangenomen, ertoe strekkende dat het bestemmingsplan zal worden geactualiseerd, kan in deze procedure geen rol spelen, nu deze omstandigheid zich na het besluit op bezwaar heeft voorgedaan. Dat het college bij besluit van 24 januari 2008, en derhalve na het aannemen van de motie, het besluit op bezwaar heeft gewijzigd, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat slechts een wijziging van de begunstigingstermijn betrof, in het kader waarvan het college niet gehouden was opnieuw te onderzoeken of concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.6. [appellanten] betogen ten slotte tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat in het besluit op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd waarom het belang van handhaving zwaarder weegt dan hun belang bij voortzetting van de permanente bewoning. Het college heeft in het besluit op bezwaar aangegeven dat met het handhaven van de geldende bestemmingsplanvoorschiften de rechtszekerheid wordt gediend, precedentwerking wordt voorkomen en burgers gelijk worden behandeld. In dat verband heeft het opgemerkt dat mensen die zich netjes aan de regels houden niet slechter af mogen zijn dan mensen die bewust de regels overtreden. Volgens het college weegt het door [appellanten] aangegeven financiële belang niet zwaarder dan het algemene belang om tot handhaving over te gaan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college aldus zijn standpunt dat handhavend optreden niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Van strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is dan ook geen sprake.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008
457.