200702195/1 en 200702199/1.
Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak in de gedingen tussen:
[appellant A], [appellant B], wonend te [woonplaats] en [appellante C], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek,
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek (hierna: het college) aan [appellant A] een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder de daarvoor krachtens de Wet milieubeheer vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 februari 2007, verzonden op 19 februari 2007, heeft het college het door [appellant A] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de last onder dwangsom vervangen door een besluit tot toepassing van bestuursdwang.
Hiertegen hebben [appellant A], [appellant B] en [appellante C] (hierna: [appellanten]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2007, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Hegger en J.C. Kaat, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als derdebelanghebbende gehoord [partij].
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting zijn nog stukken ontvangen van het college. [appellanten] hebben gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid te repliceren.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Bij besluit van 12 juni 2006 is aan [appellant A] een last onder dwangsom opgelegd. Een afschrift van dit besluit is ter kennisname verzonden aan [appellant B] en [appellante C]. Bij het besluit van 13 februari 2007 is, naast aan [appellant A], ook aan [appellant B] en [appellante C] bestuursdwang aangezegd. Deze aanzegging is, evenals de oplegging van een last onder dwangsom, gebaseerd op het zonder de daarvoor vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal op het perceel [locatie] te [plaats].
2.2. Volgens [appellanten] moet het besluit tot toepassing van bestuursdwang ten aanzien van [appellant B] en [appellante C] als primair besluit worden aangemerkt. Voorts betogen zij dat [appellant B] en [appellante C] daarom op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehoord hadden moeten worden. Tevens heeft het college ten onrechte aan [appellant B] en [appellante C] geen schriftelijke waarschuwing verzonden. Ook [appellant A] had gehoord moeten worden voordat de opgelegde last onder dwangsom werd omgezet in een besluit tot toepassing van bestuursdwang, aldus [appellanten].
2.2.1. De Afdeling overweegt vooreerst dat het college de bevoegdheid toekomt om in het kader van de volledige heroverweging bij het besluit op bezwaar een dwangsomoplegging om te zetten in een besluit tot toepassing van bestuursdwang. In beginsel dient de aangeschrevene gehoord te worden over de omzetting alvorens daartoe wordt besloten. Het college is eveneens bevoegd in het kader van de volledige heroverweging bij het besluit op bezwaar het aantal aangeschrevenen ten opzichte van het primaire besluit uit te breiden. De nieuw aangeschrevenen dienen in beginsel op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord alvorens daartoe wordt besloten.
Uit het bestreden besluit volgt dat de wijziging naar het toepassen van bestuursdwang het resultaat is van een volledige heroverweging in bezwaar. Verder zijn zowel het besluit van 12 juni 2006 als het bestreden besluit gebaseerd op het zonder de daarvoor vereiste milieuvergunning in werking hebben van een varkensstal. Het bestreden besluit dient dan ook te worden aangemerkt als een besluit op bezwaar.
Op 27 september 2006 heeft de hoorzitting van de bezwaaradviescommissie plaatsgevonden. Hiervoor is naast mr. P.P.A. Bodden als gemachtigde van [appellant A] ook [appellante C] uitgenodigd. Uit de pleitaantekeningen van mr. P.P.A. Bodden ten behoeve van deze hoorzitting volgt dat hij [appellant A] en [appellante C] daar heeft vertegenwoordigd. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat [appellant A] en [appellante C] ten onrechte niet zijn gehoord. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat aan [appellante C] een schriftelijke waarschuwing had moeten worden verzonden. [appellant B] is niet uitgenodigd voor de hoorzitting. Hij is daar evenmin verschenen dan wel vertegenwoordigd. Geconcludeerd moet dan ook worden dat [appellant B] ten onrechte niet op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht is gehoord alvorens hem mede bestuursdwang is aangezegd. Het beroep slaagt in zoverre.
2.3. [appellanten] betogen dat er zich geen overtreding van artikel 8.1, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer heeft voorgedaan, omdat voor het houden van varkens in 1983 een oprichtingsvergunning krachtens de Hinderwet is verleend voor het houden van onder meer 800 mestvarkens.
2.3.1. Niet in geschil is dat er op het perceel [locatie] te [plaats] varkens worden gehouden. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 juli 2002, in zaak nr.
200105547/1geoordeeld, dat de in 1983 verleende oprichtingsvergunning als vervallen moet worden beschouwd. In het door [appellanten] ter zitting aangehaalde advies van 24 maart 2005 van DLV Intensief Advies BV ziet de Afdeling thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop moet geconcludeerd worden dat varkens worden gehouden zonder de daartoe vereiste milieuvergunning. Het college kon dan ook ter zake handhavend optreden.
2.3.2. [appellanten] voeren aan dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten bestuursdwang toe te passen, nu er een situatie is waarvoor vergunning kan worden verleend. Hiervoor is door [appellante C] een aanvraag ingediend. In dit verband is tevens aangevoerd dat het besluit tot toepassing van bestuursdwang op 13 februari 2007 is genomen, terwijl op dat moment nog de termijn voor het aanvullen van de aanvraag liep.
2.3.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.4. De voorzitter heeft in de uitspraak van 11 mei 2007, in zaak nrs.
200702195/2 en 200702199/2gemotiveerd aangegeven dat het college ten tijde van het besluit tot toepassing van bestuursdwang in onvoldoende mate is nagegaan of het houden van varkens op voornoemd perceel vergunbaar was. De Afdeling ziet geen aanleiding om thans een ander standpunt in te nemen en verwijst voor de motivering van dat standpunt naar genoemde uitspraak.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek van 13 februari 2007, kenmerk 10970;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek tot vergoeding van bij [appellant A], [appellant B] en [appellante C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oldebroek aan [appellant A], [appellant B] en [appellante C] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Oldebroek aan [appellant A], [appellant B] en [appellante C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008