Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Deurne,
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deurne (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een hondenfokkerij en akkerbouwbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij het college ingekomen op 16 mei 2007, bezwaar gemaakt. Het college heeft dit bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Gleven en C.G.M. Claessens, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
2.1. Het college stelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat [appellanten] geen zienswijzen ten aanzien van het ontwerp-besluit naar voren hebben gebracht.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.1.2. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen liep tot en met 22 maart 2007. [appellanten] hebben op 21 maart 2007 gebruik gemaakt van de gelegenheid om tijdens de avondopenstelling van het gemeentehuis van Deurne inzage te krijgen in het ontwerp-besluit en de daarbij behorende stukken. Niet in geschil is dat zij geen inzage in de stukken konden krijgen, omdat er geen ambtenaar aanwezig was om hen te woord te staan. Vervolgens hebben [appellanten] op diezelfde dag per email verzocht om inzage in het ontwerp-besluit en de daarbij behorende stukken. Vaststaat dat hen hiertoe binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen geen gelegenheid is geboden. Naar het oordeel van de Afdeling kan het [appellanten] redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht. Zij konden immers geen inzage in het ontwerp-besluit en de daarbij behorende stukken krijgen, terwijl zij daartoe binnen de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen stappen hebben ondernomen. Het beroep is ontvankelijk.
2.2. Eerst ter zitting hebben [appellanten] gronden aangevoerd met betrekking tot stankhinder en woon- en werkgenot. In dit stadium van de procedure is dit, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat deze gronden daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.3. [appellanten] stellen verder geluidhinder te ondervinden van het in werking zijn van de inrichting. Volgens hen kunnen de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften niet worden nageleefd.
2.3.1. Ter zitting heeft het college erkend dat het niet heeft nagegaan of aannemelijk is dat aan de gestelde geluidgrenswaarden kan worden voldaan, of dat aanleiding bestaat op dat punt nader onderzoek te doen met een geluidberekening. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Nu het aspect geluid bepalend is voor het antwoord op de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, komt het bestreden besluit in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deurne van 10 april 2007;
III. gelast dat de gemeente Deurne aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008