Datum uitspraak: 19 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/4883 en 07/4911 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2008 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost (hierna: het dagelijks bestuur) aan de gemeente Amsterdam/stadsdeel Zuidoost vergunning verleend voor het vellen van 224 bomen en het rooien van 12.493 m² bosplantsoen/onderbeplanting in de wijk Holendrecht-West.
Bij uitspraak van 6 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoekers]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee, ambtenaar werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam Zuidoost, vergezeld van [gemachtigden], is verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn en dat dit des te sterker geldt wanneer de rechter in eerste aanleg, zoals in dit geval, niet tot vernietiging van het bestreden besluit heeft besloten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van het oordeel van de Afdeling is niettemin plaats wanneer gerede twijfel bestaat dat in hoger beroep anders zal worden geoordeeld en die twijfel ook meebrengt dat er gerede kans bestaat dat het primaire besluit zal moeten worden herroepen.
2.2. De bomen en bosplantsoen/onderbeplanting, voor het vellen en rooien waarvan het dagelijks bestuur vergunning heeft verleend (hierna: de vergunning), bevinden zich in de wijk Holendrecht-West, waarvoor het stadsdeel een herinrichtingsplan heeft ontwikkeld. Tegelijkertijd wordt ter plaatse groot onderhoud verricht. Dit plan wordt gefaseerd uitgevoerd. De eerste twee fasen zijn inmiddels afgerond. De thans vergunde werkzaamheden maken onderdeel uit van de uitvoering van de derde fase van het Definitief Ontwerp dat op 17 februari 2007 door het dagelijks bestuur is vastgesteld. Bij het verlenen van de vergunning heeft het dagelijks bestuur de notitie gevolgd die is opgesteld met betrekking tot de tegen de concept-vergunning van 29 mei 2007 ingediende zienswijzen.
Tot bedoelde herinrichting en groot onderhoud is besloten omdat zich in de wijk verzakkingen hebben voorgedaan van 20 en 50 cm die hebben geleid tot wateroverlast en tot hoogteverschillen tussen de drempels van de huizen en het maaiveld. Het dagelijks bestuur heeft gelet hierop ophoging van de grond noodzakelijk geacht. Veel bomen hebben als gevolg van een ophoging met meer dan 20 cm geen of onvoldoende overlevingskansen. Daarnaast worden bomen geveld die minder dan 7 meter zijn verwijderd van de woningen, omdat deze overlast voor de bewoners veroorzaken in de vorm van vermindering van toetreding van dag- en zonlicht in hun woningen. Tevens worden bomen geveld die te dicht bij paden en te dicht bij elkaar staan. In het kader van de herinrichting worden ook bomen gehandhaafd en worden nieuwe bomen geplant.
Voorts is gebleken dat de tuinen van de bewoners van de woningen op de begane grond van de flatgebouwen en van de bewoners van de atelierwoningen op openbare grond zijn gelegen en dat veel tuinen door de bewoners zijn uitgebreid. Het dagelijks bestuur brengt de diepte van de tuinen terug tot 6 meter van de gevel en wil met de aanleg van paden grenzend aan de tuinen voorkomen dat de tuinen weer worden uitgebreid.
2.3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening Zuidoost 2005 van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost (hierna: de verordening) kan het dagelijks bestuur de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.
Ingevolge het tweede lid weigert het dagelijks bestuur een vergunning om te vellen indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden:
a) natuur- en milieuwaarden;
b) landschappelijke waarden:
c) cultuurhistorische waarden;
d) waarden van stadsschoon;
e) waarden van bijzondere beschermenswaardigheid.
2.4. Gegeven het bepaalde in artikel 5 van de verordening, dient het dagelijks bestuur te beoordelen of de te vellen bomen en te rooien bosplantsoen/onderbeplanting waarden vertegenwoordigen als genoemd in deze bepaling en vervolgens het belang ervan af te wegen tegen het belang dat is gediend bij het vellen en het rooien. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat artikel 5, eerste en tweede lid, van de verordening aan het dagelijks bestuur beleid- en beoordelingsvrijheid laat bij het nemen van het besluit omtrent verlening van de vergunning, zodat de rechter het resultaat van de door het dagelijks bestuur gemaakte belangenafweging terughoudend dient te toetsen.
2.5. Terecht heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het Definitief Ontwerp en de totstandkoming daarvan, alsmede de daarin gemaakte keuzes voor verwijdering van bestaande bomen en beplanting, als zodanig niet ter toetsing voorligt.
2.6. [verzoekers] voeren aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het belang bij behoud van de bomen vanwege hun waarden, vervat in artikel 5, tweede lid, van de verordening zwaarder weegt dan het belang bij herinrichting van en het verrichten van groot onderhoud in de wijk Holendrecht-West. Zij hebben daartoe gewezen op de in hun opdracht opgestelde rapporten van [bomentaxateur], van 3 mei 2007 en 10 juli 2007 die, naar zij stellen, niet dan wel onvoldoende in de besluitvorming zijn betrokken. De voorzieningenrechter heeft volgens hen derhalve miskend dat het besluit van 23 oktober 2007 niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering is gebaseerd.
2.6.1. De bedoelde rapporten maken niet op voorhand aannemelijk dat de belangenafweging die door het dagelijks bestuur in dit geval is gemaakt en die door de voorzieningenrechter niet in strijd met het recht is geoordeeld, in de bodemprocedure bij de Afdeling geen stand zal houden en de vel- en rooivergunning niet verleend had mogen worden. In deze rapporten wordt weliswaar kritisch gereageerd op de conclusies in de notitie met betrekking tot de tegen de conceptvergunning ingediende zienswijzen die het dagelijks bestuur aan de vergunningverlening ten grondslag heeft gelegd, maar niet is op grond van deze rapporten op voorhand aannemelijk dat de te vellen bomen van zodanige waarde zijn dat in afwijking van het oordeel van de voorzieningenrechter zal worden geoordeeld dat het door het stadsdeel aangegeven belang hiervoor had moeten wijken. Daarbij heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het dagelijks bestuur gerechtigd is werkzaamheden in de openbare ruimte uit te voeren.
Voorts hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat bomen bij een ophoging van 20 cm behouden kunnen blijven, te minder nu bij de uitvoering van de eerste twee fasen van het herinrichtingsplan is gebleken dat dit niet mogelijk is. Uit de notitie met betrekking tot de zienswijzen blijkt, hetgeen ter zitting is bevestigd, dat alle bomen zijn geïnventariseerd en dat per boom is onderzocht of hij kon worden gehandhaafd of moest worden geveld. Dat vergunning was gevraagd voor het vellen van 222 bomen, maar dat vergunning is verleend voor 224 bomen maakt dit niet anders, nu de door het college gevolgde voorbereidingsprocedure het karakter van een bestuurlijke heroverweging heeft en het college derhalve gehouden was een heroverweging te verrichten, welke ook tot een groter aantal kon leiden.
Met betrekking tot het bezwaar van [verzoekers] tegen het vellen van bomen die binnen een afstand van 7 meter van de woningen staan, heeft het dagelijks bestuur aangevoerd dat deze afstand is bepaald door de gemiddelde diepte van de aanwezige tuinen, zijnde 6 meter, op te tellen bij de breedte van de aan te leggen paden, zijnde 1 meter. Dat de afstand van 7 meter niet is gebaseerd op de verordening maakt dit uitgangspunt niet onredelijk.
Voor zover [verzoekers] hebben aangevoerd dat de vergunde werkzaamheden van invloed zullen zijn op de vaste rust- en verblijfplaats van beschermde diersoorten, acht de voorzitter van belang dat aan de vergunning de voorschriften zijn verbonden dat geen nesten van vogels mogen worden verstoord en dat de vaste verblijfplaats van de in dit gebied voorkomende beschermde planten- en diersoorten niet mag worden verstoord, alsmede dat bij het stellen van deze voorschriften, naar het college ter zitting heeft verklaard, de Natuurkalender, die mede op initiatief van Wageningen Universiteit tot stand is gekomen, is betrokken. Gedurende de werkzaamheden zal, naar het college ter zitting eveneens heeft verklaard, op het naleven van deze voorschriften worden toegezien.
Gelet op het vorenstaande kan voorshands niet worden staande gehouden dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de vergunning niet zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert.
2.7. Ook hetgeen [verzoekers] overigens hebben aangevoerd, geeft de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk geen vel- en rooivergunning kan worden verleend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2008