ECLI:NL:RVS:2008:BC5206

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800096/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en Dublinclaim: belangenafweging bij inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inbewaringstelling van een vreemdeling. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 12 december 2007, waarna hij beroep aantekende tegen deze maatregel. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring, maar deze uitspraak werd door de staatssecretaris van Justitie bestreden in hoger beroep. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het beleid zoals vermeld in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet op de vreemdeling van toepassing was. De staatssecretaris betoogde terecht dat de belangenafweging in beginsel al gegeven was voor Dublinclaimanten, zonder dat er een voorafgaand overnameverzoek bij de Griekse autoriteiten ingediend hoefde te zijn. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank haar eigen oordeel voor dat van de staatssecretaris had gesteld, wat niet juist was. De rechtbank had ook niet onderbouwd waarom de vreemdeling niet in bewaring had mogen worden gesteld, terwijl de staatssecretaris zwaarwegende omstandigheden had aangevoerd. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

200800096/1.
Datum uitspraak: 22 februari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/46874 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 december 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven 1 tot en met 3 klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) niet op de vreemdeling van toepassing is, dat hij daarom paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 had moeten toepassen en dat hij, nu dit laatste beleid, anders dan paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000, een expliciete en kenbare belangenafweging vereist en deze ontbreekt, in de maatregel van bewaring onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de daarmee gediende belangen zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vreemdeling. De staatssecretaris voert daartoe aan dat de rechtbank aldus uitgaat van een verkeerde lezing van paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000, nu daaruit volgt dat bij een zogeheten Dublinclaimant die belangenafweging in beginsel al gegeven is en daarbij niet de eis is gesteld dat reeds een terug- of overnameverzoek is ingediend.
2.1.1. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag zal een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag.
Volgens paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 is het mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) of artikel 59, eerste én tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.
2.1.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het in paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 vermelde beleid niet op de vreemdeling van toepassing is. De staatssecretaris betoogt terecht dat uit dit beleid niet kan worden afgeleid dat de belangenafweging eerst nadat, voorafgaand aan de inbewaringstelling, bij de Griekse autoriteiten een overnameverzoek was ingediend in beginsel als al gegeven kon worden beschouwd.
2.1.3. De grieven 1 tot en met 3 slagen.
2.2. De staatssecretaris klaagt in de grieven 4 tot en met 6, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank evenzeer ten onrechte heeft overwogen dat, nu er geen grond bestaat om eraan te twijfelen dat de vreemdeling van meet af aan de intentie heeft gehad om een asielaanvraag in te dienen aangezien hij die aanvraag reeds voor de inbewaringstelling heeft ingediend en voorts niet is gebleken van manifest bedrog of andere zwaarwegende omstandigheden, de vreemdeling niet zonder nadere motivering in bewaring had mogen worden gesteld. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus haar eigen oordeel voor dat van de staatssecretaris in de plaats heeft gesteld en daarmee heeft miskend dat het aan de staatssecretaris is om te bepalen of gekozen wordt voor bewaring of een minder belastende maatregel. Voorts berust het oordeel van de rechtbank op de onjuiste veronderstelling dat in het geval van de vreemdeling de belangenafweging niet in beginsel reeds als al gegeven gold en gaat het er verder aan voorbij dat aan de maatregel zwaarwegende omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, dat de vreemdeling heeft nagelaten om in Griekenland asiel aan te vragen en dat hij dit in Nederland pas heeft gedaan nadat hij voor een strafbaar feit is aangehouden, aldus de staatssecretaris.
2.2.1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat voor de rechtbank ter beoordeling of toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft zich ten onrechte daartoe niet beperkt, doch haar eigen oordeel voor dat van de tot dat oordeel bevoegde staatssecretaris in de plaats gesteld.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris vanwege de door de vreemdeling naar voren gebrachte omstandigheden niet tot inbewaringstelling heeft mogen besluiten. Volgens paragraaf A6/5.3.3.6 van de Vc 2000 weegt de omstandigheid dat de vreemdeling via Griekenland naar Nederland is gereisd en dat daarom wordt onderzocht of hij aan Griekenland kan worden overgedragen, bijzonder zwaar, in die zin dat de belangenafweging in beginsel ten nadele van de vreemdeling uitvalt. Gezien voorts de omstandigheden die aan de inbewaringstelling ten grondslag zijn gelegd en in aanmerking genomen dat de vreemdeling in Nederland pas een asielaanvraag heeft ingediend nadat hij vanwege de verdenking van een misdrijf was aangehouden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om van het opleggen van de maatregel van bewaring af te zien.
2.2.2. De grieven 4 tot en met 6 slagen eveneens.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 december 2007 in zaak nr. 07/46874;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008
480.
Verzonden: 22 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak