ECLI:NL:RVS:2008:BC4733
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake rechtmatig verblijf van vreemdeling in Nederland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had op 7 december 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank 's Gravenhage had op 3 januari 2008 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat hij rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de uitspraak op zijn beroepschrift.
De Raad van State overweegt dat, volgens artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het indienen van een beroep niet de werking van het besluit schorst. Dit betekent dat de vreemdeling, ondanks zijn beroep, geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan de procedure. Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geeft een uitputtende opsomming van de gronden voor rechtmatig verblijf, en de situatie van de vreemdeling valt daar niet onder. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de lopende verblijfsrechtelijke procedure de inbewaringstelling van de vreemdeling niet in de weg staat.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden. De vreemdeling heeft geen recht op een voorlopige voorziening, en de omstandigheden van zijn zaak bieden geen grond voor rechtmatig verblijf. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en wordt uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2008.