ECLI:NL:RVS:2008:BC4733

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800264/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • S.J.E. Horstink von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rechtmatig verblijf van vreemdeling in Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had op 7 december 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De rechtbank 's Gravenhage had op 3 januari 2008 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat hij rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de uitspraak op zijn beroepschrift.

De Raad van State overweegt dat, volgens artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het indienen van een beroep niet de werking van het besluit schorst. Dit betekent dat de vreemdeling, ondanks zijn beroep, geen rechtmatig verblijf kan ontlenen aan de procedure. Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geeft een uitputtende opsomming van de gronden voor rechtmatig verblijf, en de situatie van de vreemdeling valt daar niet onder. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de lopende verblijfsrechtelijke procedure de inbewaringstelling van de vreemdeling niet in de weg staat.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden. De vreemdeling heeft geen recht op een voorlopige voorziening, en de omstandigheden van zijn zaak bieden geen grond voor rechtmatig verblijf. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en wordt uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2008.

Uitspraak

200800264/1.
Datum uitspraak: 12 februari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/46583 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 3 januari 2008 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2007 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 januari 2008, verzonden op 4 januari 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de tweede grief klaagt de vreemdeling onder meer, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door te oordelen dat haar niet is gebleken dat de lopende verblijfsrechtelijke procedure tot de conclusie zou moeten leiden dat hij niet binnen een redelijke termijn zou kunnen worden uitgezet, de kans groot is dat binnenkort in die procedure wordt beslist, niet uitgesloten is dat de uitkomst voor hem negatief uitvalt en de bewaring uit dien hoofde niet onrechtmatig kan worden geacht, niet heeft onderkend dat het niet aan haar is in de bewaringsprocedure een oordeel te geven over de kans van slagen van de verblijfsrechtelijke procedure en hieraan conclusies te verbinden.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) schorst het bezwaar of beroep niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
2.1.2. De in de grief vervatte klacht is terecht voorgedragen, nu voor de rechtbank alleen de rechtmatigheid van het besluit van 7 december 2007 ter toets voorlag. De grief leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daartoe wordt het volgende overwogen.
In beroep heeft de vreemdeling onder meer aangevoerd dat hij een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend, dat het in deze procedure door hem ingestelde beroep en ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op 5 december 2007 ter zitting zijn behandeld, hij de uitspraak hierop in Nederland mag afwachten en hij derhalve rechtmatig verblijf heeft.
Nu bij of krachtens de Vw 2000 niet anders is bepaald, volgt uit artikel 6:16 van de Awb dat het door de vreemdeling ingestelde beroep niet de werking schorst van het besluit waartegen het is gericht, zodat de vreemdeling, gelet op artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000, hieraan geen rechtmatig verblijf kan ontlenen.
Dat de vreemdeling een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend, maakt dit niet anders. Artikel 8 van de Vw 2000 bevat een uitputtende opsomming van de gronden waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, een vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De situatie die hier voorligt, waarin de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een beroepschrift en ter voorkoming van uitzetting in die procedure een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, valt daar niet onder. Derhalve is geen sprake van een grond waarop of een omstandigheid waaronder de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft.
De rechtbank is dan ook terecht, zij het op onjuiste gronden, tot het oordeel gekomen dat de lopende verblijfsrechtelijke procedure niet aan zijn inbewaringstelling in de weg stond.
2.2. Hetgeen als eerste en derde grief is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, en hetgeen overigens in de tweede grief is aangevoerd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.3. De vierde grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.J.E. Horstink von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2008
347-551.
Verzonden: 12 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak