ECLI:NL:RVS:2008:BC4719

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800294/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en gecontroleerd vertrek

In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling die in Nederland verblijft. De vreemdeling, H.M. Balde, was op 16 december 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris van Justitie stelde dat er belang was bij een gecontroleerd vertrek van de vreemdeling, omdat zij verdacht werd van het aanbieden van een vals biljet in een casino. Echter, de vreemdeling beschikte over een geldig paspoort, een visum voor de Benelux en een retourticket naar Guinee, wat haar in staat stelde Nederland te verlaten. De rechtbank had niet onderkend dat de staatssecretaris, nu aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 was voldaan, de bewaring had moeten beëindigen. De Raad van State oordeelde dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was geweest, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die de staatssecretaris deden twijfelen aan de verklaring van de vreemdeling dat zij Nederland op 19 december 2007 zou verlaten. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de vreemdeling en de proceskosten.

Uitspraak

200800294/1
Datum uitspraak: 14 februari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[Appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/47421 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 4 januari 2008 in het geding tussen:
H.M. Balde
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2007 is [appellante] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 3 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank door te overwegen dat de staatssecretaris ter zekerstelling van het feit dat zij daadwerkelijk Nederland zou verlaten de maatregel van bewaring tot aan het moment van vertrek heeft mogen toepassen, heeft miskend dat reeds voorafgaande aan de inbewaringstelling is gebleken dat zij in het bezit was van een geldig paspoort met visum voor de Benelux en een retourticket voor 19 december 2007 en over voldoende middelen van bestaan beschikte, zij aldus de gelegenheid had Nederland te verlaten en door haar steeds is aangegeven dat ook te willen doen. De rechtbank heeft volgens de vreemdeling bij de toepassing van artikel 59, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ten onrechte betekenis toegekend aan het belang dat de staatssecretaris zou hebben aan een gecontroleerd vertrek van de vreemdeling omdat zij wordt verdacht van een misdrijf.
2.1.1. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, blijft bewaring van een vreemdeling achterwege zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
Volgens paragraaf A6/5.3.8. van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt aan dat laatste vereiste slechts voldaan, indien de vreemdeling over een geldig reisdocument, een vlieg- of reisticket of over voldoende middelen van bestaan beschikt. Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.
2.2. Vaststaat dat de vreemdeling ten tijde van haar inbewaringstelling in het bezit was van een geldig paspoort, met visum voor de Benelux, uitgegeven door Guinee, alsmede van een vliegticket voor vertrek vanaf Brussel naar Guinee op 19 december 2007.
Daarnaast heeft zij blijkens het op 16 december 2007 opgemaakte proces-verbaal van het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 verklaard dat zij sinds 12 december 2007 in Nederland is om zaken te doen met de firma Vlisco te Helmond. Voorts heeft zij bij die gelegenheid verklaard dat zij begrijpt dat zij wordt uitgezet naar Guinee, dat zij al had geboekt om op 19 december 2007 terug te keren en verzocht om, als uitzetting moet, gebruik te maken van haar vliegticket. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2005 in de zaak nr. 200504877/1; JV 2005/328) valt uit de tekst van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling af te leiden dat de enkele verklaring van een vreemdeling dat hij Nederland wil verlaten ertoe leidt dat de bewaring achterwege moet worden gelaten of beëindigd, indien die verklaring niet voor waar kan worden aanvaard.
Ter zitting van de rechtbank heeft de staatssecretaris gesteld dat hij in verband met het feit dat de vreemdeling van een misdrijf wordt verdacht – zij heeft een vals biljet van € 100,00 in het casino te Eindhoven aangeboden – belang heeft bij een gecontroleerd vertrek van de vreemdeling uit Nederland. Het door de staatssecretaris gestelde belang kan er evenwel niet aan afdoen dat de vreemdeling in het bezit was van een geldig paspoort met visum voor de Benelux en een retourticket voor een vlucht van Brussel naar Guinee op 19 december 2007, en het, mede gezien haar verklaring dat zij in Nederland verbleef voor het doen van zaken met een met name genoemde firma, aldus in de rede lag dat de vreemdeling overeenkomstig haar verklaring op 19 december 2007 Nederland zou verlaten. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris redelijkerwijs geen geloof heeft hoeven hechten aan de verklaring van de vreemdeling dat zij Nederland op 19 december 2007 zou verlaten, is niet gebleken.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris, nu aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 was voldaan, aan die bepaling toepassing had moeten geven. De bewaring is derhalve van aanvang af onrechtmatig geweest. Grief 1 slaagt.
2.3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De overige grieven behoeven in verband daarmee geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren.
2.4. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 op na te melden wijze een vergoeding toegekend over de periode van 16 tot 24 december 2007, de dag waarop de bewaring is opgeheven.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 4 januari 2008 in zaak nr. 07/47421;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 560,00 (zegge: vijfhonderdzestig euro);
V. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Snijders
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008
205
Verzonden: 14 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak