ECLI:NL:RVS:2008:BC4699

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705605/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de rol van de gemeenteraad in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de verzoeken van [appellant] en anderen om vergoeding van planschade, die zijn afgewezen door de gemeenteraad van Midden-Delfland. De zaak is ontstaan na een besluit van de gemeenteraad op 30 oktober 2001, waarin de verzoeken om planschadevergoeding werden afgewezen. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 1 augustus 2007 het besluit van de gemeenteraad vernietigd en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen. De gemeenteraad heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, evenals [appellant] en anderen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gemeenteraad niet op deugdelijke wijze heeft gemotiveerd waarom het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) van 16 mei 2001 niet gevolgd kon worden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gemeenteraad in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door het advies van Van Zundert te volgen zonder de eerdere adviezen van de SAOZ en Ten Have adequaat te weerleggen.

De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant] en anderen gegrond verklaard en het hoger beroep van de gemeenteraad ongegrond. De Afdeling heeft het besluit van de gemeenteraad van 30 oktober 2001 herroepen en bepaald dat de planschadevergoeding van € 20.000,00 per verzoeker moet worden toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens is de gemeenteraad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierechten. Deze uitspraak treedt in de plaats van het eerdere besluit van de gemeenteraad.

Uitspraak

200705605/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], thans wonend te [woonplaats], en anderen,
2. de raad van de gemeente Midden-Delfland,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/8340 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant], thans wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Midden-Delfland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de raad van de gemeente Schipluiden, thans: de gemeente Midden-Delfland (hierna: de gemeenteraad), de verzoeken van [appellant] en anderen) om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 26 september 2006 heeft de gemeenteraad het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2007, verzonden op 3 augustus 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 september 2006 vernietigd en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2007, en de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
[appellant] en anderen en de gemeenteraad hebben verweerschriften ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], bijgestaan door mr. drs. L.A. van Montfoort, werkzaam bij adviesbureau Van Montfoort, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De verzoeken van [appellant] en anderen van 14 april 2000, bij de gemeente ingekomen op 18 april 2000, om toekenning van vergoeding van planschade houden verband met de op 5 januari 1999 verleende vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Op basis van deze vrijstelling is ten oosten van hun (deels voormalige) percelen aan de Oranjelaan te Den Hoorn woningbouw gerealiseerd. [appellant] en anderen hebben gesteld hierdoor schade te lijden in de vorm van waardevermindering van hun percelen door de aantasting van het karakter van de omgeving, van hun uitzicht en van hun privacy. De verzoeken zijn door de gemeenteraad bij besluit van 30 oktober 2001 afgewezen.
2.2. Bij uitspraak van 4 maart 2004 in zaak nr. 02/4376 heeft de rechtbank een eerder besluit op bezwaar van 24 september 2002 vernietigd. Zij heeft daarbij geoordeeld dat het besluit niet op het daaraan door de gemeenteraad ten grondslag gelegde advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van 21 september 2001 kon worden gebaseerd. Daarbij heeft de rechtbank - samengevat weergegeven - overwogen dat aan het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 en het advies van de SAOZ van 21 september 2001 dezelfde planologische uitgangspunten ten grondslag liggen en het laatste advies geen uitsluitsel geeft waarom dezelfde planologische feiten anders worden gewaardeerd en niet meer leiden tot de conclusie van het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 dat [appellant] en anderen in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006 in zaak nr.
200506643/1heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2005 in zaak nr. 04/3347 en het besluit op bezwaar van 29 juni 2004, dat naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2004 is genomen, vernietigd. Aan dit besluit lag ten grondslag het advies van het bureau Ten Have Advies (hierna: Ten Have) van 27 april 2004. Bij dit besluit is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard op de grond dat [appellant] en anderen door de vrijstelling niet in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen. De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat vast is komen te staan dat het advies van Ten Have is gebaseerd op dezelfde planologische uitgangspunten als het advies van de SAOZ van 16 mei 2001. In het advies van Ten Have is echter evenmin gemotiveerd waarom diezelfde uitgangspunten tot een geheel andere conclusie hebben geleid dan de conclusie in het advies van de SAOZ van 16 mei 2001. Door het besluit op bezwaar van 29 juni 2004 uitsluitend op het advies van Ten Have te baseren, heeft de gemeenteraad het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 wederom zonder deugdelijke motivering terzijde gelegd, aldus de Afdeling.
2.3. Aan het besluit op bezwaar van 26 september 2006 heeft de gemeenteraad het advies van J.W. van Zundert (hierna: Van Zundert) van 13 juni 2006 ten grondslag gelegd. In dit advies zijn de drie eerder uitgebrachte adviezen nader bekeken. Volgens dit advies zijn [appellant] en anderen ten gevolge van de vrijstelling niet in een planologisch nadeliger situatie gekomen. Bij dit besluit is het bezwaar van [appellant] en anderen opnieuw ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft bij haar thans aangevallen uitspraak van 1 augustus 2007 het besluit van 26 september 2006 vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de gemeenteraad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat nu er geen sprake is van een situatie waarin rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, geen aanleiding bestaat zelf in de zaak te voorzien.
2.5. De gemeenteraad betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het advies van Van Zundert voorbij is gegaan aan het eerdere oordeel van de Afdeling dat aan de adviezen van de SAOZ en het advies van Ten Have dezelfde planologische uitgangspunten ten grondslag liggen. Verder betoogt de gemeenteraad dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 26 september 2006 niet deugdelijk is gemotiveerd, nu in het advies van Van Zundert op de gebreken in de adviezen van de SAOZ is ingegaan. Volgens de gemeenteraad heeft de rechtbank miskend dat gezien de voorheen geldende bebouwingsmogelijkheden, het uitzicht voor [appellant] en anderen ten gevolge van de vrijstelling is verbeterd.
2.5.1. Gezien de uitspraak van de rechtbank van 4 maart 2004 en de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006 staat in rechte vast dat de adviezen van de SAOZ en het advies van Ten Have op dezelfde planologische uitgangspunten zijn gebaseerd. Dit betekent dat de gemeenteraad dit oordeel, waaraan immers gezag van gewijsde diende te worden toegekend, bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar in acht diende te nemen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de gemeenteraad dit, door bij het besluit van 26 september 2006 het advies van Van Zundert dat geen sprake is van dezelfde uitgangspunten in de adviezen van SAOZ en het advies van Ten Have over te nemen, niet heeft onderkend.
2.5.2. Thans ligt ter beantwoording voor de vraag of de gemeenteraad met het advies van Van Zundert op deugdelijke gemotiveerde wijze aan het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 voorbij is gegaan.
Volgens het advies van Van Zundert zal ten gevolge van de vrijstelling het uitzicht van [appellant] en anderen eerder verbeteren dan verslechteren. Ook in het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 is vermeld dat wat betreft het uitzicht, gezien de voorheen geldende bouwhoogte en de afstand, de vrijstelling tot een voordeliger situatie zal leiden. De rechtbank is derhalve met juistheid ervan uitgegaan dat het advies van Van Zundert in zoverre niet anders luidt dan het advies van de SAOZ van 16 mei 2001. Ook anderszins bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad door gebruik te maken van het advies van Van Zundert nu wel met een deugdelijke motivering aan het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 voorbij heeft kunnen gaan. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat het besluit van de gemeenteraad van 26 september 2006, nu dit uitsluitend op het advies van Van Zundert is gebaseerd, in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.6. [appellant] en anderen betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien. Nu sinds de verzoeken om vergoeding van planschade veel tijd is verstreken en gelet op het feit dat de gemeenteraad, ondanks het feit dat hij gezien de eerdere rechterlijke uitspraken hiertoe reeds meerdere malen in de gelegenheid is gesteld, er niet in is geslaagd deugdelijk te onderbouwen waarom van het advies van de SAOZ van16 mei 2001 moet worden afgeweken, heeft de rechtbank volgens [appellant] en anderen miskend dat een andere beslissing dan het herroepen van het besluit van 30 oktober 2001 en besluiten tot vergoeding van planschade overeenkomstig het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 niet meer mogelijk is. [appellant] en anderen noemen in dit verband artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
2.6.1. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] en anderen met de verwijzing naar artikel 6, eerste lid, van het EVRM uitsluitend hun hoger beroepsgrond hebben willen onderbouwen dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien. Met het hoger beroep willen zij aldus bewerkstelligen dat de Afdeling zelf in de zaak voorziet en bepaalt dat de planschade overeenkomstig het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 wordt vergoed.
De bezwaren van [appellant] en anderen tegen het besluit van 30 oktober 2001 zijn op 9 november 2001 bij de gemeente ingekomen. De procesgang tot en met de aangevallen uitspraak van de rechtbank heeft reeds vijf jaar en bijna negen maanden geduurd, waarvan ruim negen maanden moet worden toegerekend aan de behandeling van het laatste beroepschrift van [appellant] en anderen door de rechtbank. Het gaat in dit geval niet om een buitengewoon ingewikkelde zaak, waarbij de procesgang door [appellant] en anderen is gefrustreerd en waarbij zich bijzondere en onvoorziene complicaties hebben voorgedaan. Hieruit volgt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
De gemeenteraad heeft reeds drie keer op de bezwaren van [appellant] en anderen beslist. Hij heeft niet binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM deugdelijk kunnen motiveren waarom aan het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 voorbij kan worden gegaan. Nu de gemeenteraad er aldus niet in is geslaagd binnen een redelijke termijn te onderbouwen waarom van dit SAOZ-advies dient te worden afgeweken, dient ervan te worden uitgegaan dat thans voor de gemeenteraad geen ruimte meer bestaat anders te besluiten dan overeenkomstig het advies van de SAOZ van 16 mei 2001.
Onder deze omstandigheden en nu van belangen van derden niet is gebleken, bestaat aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
2.7. Het hoger beroep van [appellant] en anderen is gegrond en het hoger beroep van de gemeenteraad is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij aan de gemeenteraad is opgedragen een nieuw besluit te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 30 oktober 2001 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat overeenkomstig het advies van de SAOZ van 16 mei 2001 per verzoeker(s) ter vergoeding van planschade ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de verzoeken, 18 april 2000, tot en met de dag van betaling, op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt toegekend ten laste van de gemeente Midden-Delfland. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 oktober 2001.
2.8. De gemeenteraad dient ten aanzien van [appellant] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] en anderen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 augustus 2007 in zaak nr. 06/8340, voor zover daarbij aan de gemeenteraad is opgedragen een nieuw besluit te nemen;
III. herroept het besluit van 30 oktober 2001, kenmerk nr. 4;
IV. bepaalt dat aan [appellant] en anderen ten laste van de gemeente Midden-Delfland ter vergoeding van planschade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt toegekend, een bedrag van per verzoeker(s) ƒ 20.000,00 (€ 9.075,60 zegge: negenduizend vijfenzeventig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2000, tot en met de dag van betaling;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 30 oktober 2001;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. veroordeelt de gemeenteraad tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,58 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en achtenvijftig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Midden-Delfland aan [appellant] en anderen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. gelast dat de gemeente Midden-Delfland aan [appellant] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IX. bepaalt dat van de gemeente Midden-Delfland een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Wilbers-Taselaar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008
85.