Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/287 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lith.
Bij besluit van 21 februari -naar de Afdeling begrijpt:- 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lith (hierna: het college) een verzoek van appellanten sub 2 om jegens appellant sub 1 (hierna: [appellant sub 1]) bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen inzake zes woonunits op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft het college het door [appellanten sub 2] tegen het besluit van 21 februari 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en dat besluit ingetrokken (lees: herroepen).
Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college aan [appellant sub 1] een last onder dwangsom opgelegd voor het zonder bouwvergunning geplaatst hebben en houden van zes woonunits op het perceel.
Bij besluit van 8 november 2005 heeft het college het tegen deze besluiten door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar gedeeltelijk en het door [appellanten sub 2] daartegen gemaakte bezwaar geheel gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2007, verzonden op 24 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar, bestaande uit de besluiten van 16 september 2003 en 3 augustus 2004, en het besluit van 8 november 2005 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van de beroepen zijn aangevuld door [appellant sub 1], bij brief van 11 juli 2007 en door [appellanten sub 2], bij brief van 30 juli 2007.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigden], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, en het college, vertegenwoordigd door C.M. van Rossem, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank [appellanten sub 2] ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit van 21 februari 2003. Het college had, volgens [appellant sub 1], het bezwaar van [appellanten sub 2] daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.1.1. Dit betoog slaagt. De afstand tussen de woning van [appellanten sub 2] en de dichtst daarbij gelegen woonunit bedraagt ongeveer 120 m. De afstand tussen de percelen van [appellant sub 1] en van [appellanten sub 2] bedraagt ongeveer 100 m. De woning van [appellanten sub 2] en de woonunits worden van elkaar gescheiden door een rij coniferen en een dijk met daarop een weg, waardoor er, naar ter zitting aan de hand van foto's is gebleken, slechts vanuit de bovenverdieping van de woning van [appellanten sub 2] zeer beperkt zicht bestaat op de woonunits. Niet aannemelijk is geworden dat de ruimtelijke uitstraling van de woonunits zodanig is dat [appellanten sub 2] daarvan nadelige gevolgen ondervinden. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] overigens verklaard geen hinder te ondervinden van de woonunits. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank [appellanten sub 2] ten onrechte aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zij kunnen om die reden, gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen bezwaar maken tegen het besluit van 21 februari 2003 en reeds hierom ook niet tegen de besluiten van 16 september 2003 en 3 augustus 2004.
2.2. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en het hoger beroep van [appellanten sub 2] geen bespreking meer.
2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het hoger beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij door de rechtbank is bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De Afdeling zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 21 februari 2003, niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van dat besluit.
2.4. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 mei 2007 in zaak nr. 06/287, voor zover daarbij door de rechtbank is bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
III. verklaart het bezwaar van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 21 februari 2003 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van 16 september 2003 en 3 augustus 2004;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Lith aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Lith aan [appellanten sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Lith aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008