ECLI:NL:RVS:2008:BC4682

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704141/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Oldebroek-Dorp en gevolgen voor woningbouwmogelijkheden

Op 20 februari 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van gedeputeerde staten van Gelderland. De zaak betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Oldebroek-Dorp, Wezep-Centrum, Wezep-Oost (1e partiële herziening) 2005', dat op 17 april 2007 door het college is vastgesteld. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het bestemmingsplan ten onrechte de mogelijkheid tot woningbouw op zijn perceel uitsluit. De appellant stelt dat deze beperking in strijd is met het beleid van de provincie Gelderland en dat zijn rechten op basis van het eerdere bestemmingsplan onvoldoende zijn gewaarborgd.

Tijdens de zitting op 11 januari 2008 is de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door ing. H.H. Navis en het college door P.G.A.L. Evers. De Raad van State heeft overwogen dat het college de taak heeft om te onderzoeken of het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat het plan in strijd is met het streekplan en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften kan vaststellen.

De Raad van State heeft echter geconcludeerd dat de goedkeuring van het plandeel met betrekking tot het perceel van de appellant niet berust op een deugdelijke motivering. Het college heeft verzuimd om de mogelijkheid van een binnenplanse vrijstelling of wijziging ten behoeve van woningbouw te overwegen. Hierdoor is het besluit van het college vernietigd, en is het college van gedeputeerde staten van Gelderland veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij bestemmingsplannen en de noodzaak om de rechten van betrokkenen adequaat te waarborgen.

Uitspraak

200704141/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oldebroek (hierna: de raad) bij besluit van 19 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Oldebroek-Dorp, Wezep-Centrum, Wezep-Oost (1e partiële herziening) 2005" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Er zijn nadere stukken ontvangen van [appellant] en van het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. H.H. Navis, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is aldaar gehoord de raad van Oldebroek, vertegenwoordigd door M. Emming-Boon, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om
- in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat voor zijn perceel aan de [locatie] ten onrechte niet de mogelijkheid tot woningbouw naast zijn bestaande woning aan de westzijde van dit perceel blijft bestaan.
Hij voert hiertoe aan dat deze beperking van bouwmogelijkheden op zijn perceel ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan zich niet verdraagt met het op inbreiding gerichte beleid van de provincie Gelderland ten aanzien van wonen en het bouwprogramma, zoals verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan). Ook voert hij aan dat het bestreden besluit een inbreuk vormt op zijn rechten op basis van het bestemmingsplan "Wezep-Oost", zoals dat voorheen luidde, dat met zijn belangen onvoldoende rekening is gehouden.
2.3. In het aan de vaststelling van het plan ten grondslag liggende raadsvoorstel en de plantoelichting is gesteld dat onder de werking van de onderhavige partiële herziening eventuele extra woningen op het perceel van [appellant] niet meer binnen het bestemmingsplan passen en slechts gerealiseerd kunnen worden na een bestemmingsplanprocedure of zogenoemde buitenplanse vrijstellingsprocedure, waarbij een specifieke belangenafweging wordt gemaakt, bij welke procedures onder andere een specifieke belangenafweging gemaakt zal worden.
In de plantoelichting en de schriftelijke uiteenzetting van het college van burgemeester en wethouders wordt naar voren gebracht dat bij het maken van een specifieke belangenafweging ten behoeve van een bestemmingsplanwijziging of buitenplanse vrijstelling, rekening gehouden moet worden met het in het Kwalitatief Woonprogramma van de gemeente Oldebroek neergelegde huisvestingsbeleid dat voorrang geeft aan de bouw van woningen voor bepaalde doelgroepen, zoals starters en senioren en dat de nadruk legt op de bouw van huurwoningen en goedkope koopwoningen. Naast de bouw van extra woningen op uitbreidings- en inbreidingslocaties zijn er in uitzonderlijke gevallen mogelijkheden aanwezig om elders in de bebouwde kom woningen te bouwen, aldus de plantoelichting.
Verder is in de schriftelijke uiteenzetting van 24 augustus 2007 naar voren gebracht dat het stedebouwkundig niet wenselijk is om alle ruim opgezette percelen vol te bouwen; wel wordt een beleidsnotitie voorbereid waarin de kaders worden gesteld waarbinnen het gemeentebestuur bereid is mee te werken aan de realisering van extra woningen. Indien [appellant] een ontwerp voor een bouwplan indient, zal worden bezien of medewerking verleend zal worden aan een bestemmingsplanwijziging of -vrijstelling.
Het college heeft er bij het bestreden besluit mee ingestemd dat de gemeente haar sturing op de ruimtelijke ontwikkelingen behoudt door nieuwe ontwikkelingen middels de in artikel 19, tweede lid, van de WRO neergelegde vrijstellingsprocedure te laten lopen.
2.4. Het perceel van [appellant] maakt onderdeel uit van het plangebied van het vigerende, in het jaar 2001 in werking getreden, bestemmingsplan "Wezep-Oost". Onder de werking van dit plan heeft het perceel van [appellant] grotendeels de bestemming "Woondoeleinden", met, voor zo ver hier van belang, de nadere aanduiding "vrijstaand". Op grond van de bij dit plan behorende voorschriften, in combinatie met de grootte van het perceel, bestond voorheen voor [appellant] de mogelijkheid meerdere vrijstaande woningen op zijn perceel bij te bouwen. Op het perceel bevindt zich van oudsher één woning. De rest van het perceel wordt tot op heden door [appellant] als tuin gebruikt.
In het onderhavige plan blijft de woonbestemming overeind maar verliest [appellant] de mogelijkheid extra woningen op zijn perceel te realiseren. De partiële herziening voorziet namelijk, voor zover hier van belang, in aanvulling van artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, behorende bij het bestemmingsplan "Wezep-Oost" met een nieuw onderdeel sub a, dat als volgt luidt: "Het aantal woningen dient niet toe te nemen".
2.5. Het streekplan stelt in paragraaf 1.4.2.3. onder meer het volgende. "Om zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en stedelijke vernieuwing te stimuleren geldt als uitgangspunt dat de regio's een aanzienlijk deel van het bouwprogramma voor wonen en werken accommoderen in bestaand bebouwd gebied. De regio's geven zelf aan welk aandeel van de uitbreiding van de woningvoorraad zij willen realiseren in bestaand bebouwd gebied (intensiveringspercentage)".
De toelichting bij het plan geeft aan dat het aantal en type woningen dat gebouwd zal worden op een bepaalde locatie dient te passen in het bouwprogramma dat de regio heeft vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (hierna: KWP) en dat het KWP de status van streekplanuitwerking heeft. Verder geeft de toelichting aan dat het Kwalitatief Woonprogramma 2000-2015 van de gemeente Oldebroek als bouwsteen fungeert voor het regionale KWP en dat hierin locaties worden genoemd die voor woningbouw in aanmerking komen. De toelichting geeft verder aan dat in de in februari 2003 vastgestelde gemeentelijke Structuurvisie 2030 onder andere uitbreidingslocaties en inbreidingslocaties zijn aangegeven. Volgens de toelichting bij het onderhavige bestemmingsplan vallen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Wezep-Oost" geen uitbreidingslocaties of inbreidingslocaties die hun grondslag vinden in het KWP of de Structuurvisie 2030.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot het oordeel dat het plan in strijd is met het streekplan. Het betoog van [appellant] slaagt in zoverre niet.
2.6. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De raad heeft voorts betekenis kunnen en mogen toekennen aan het in het KWP en de Structuurvisie 2030 omwille van het algemeen belang neergelegde huisvestingsbeleid. Ook kan de raad uit stedenbouwkundige overwegingen het verdichten van ruim opgezette percelen onwenselijk achten en is evenmin onredelijk de wens van de raad om voldoende sturingsinstrumenten in handen te houden.
De Afdeling acht, mede in aanmerking genomen de belangen van [appellant] bij behoud van bebouwingsmogelijkheden, evenwel onvoldoende gemotiveerd waarom de raad de mogelijkheid van een zogenoemde binnenplanse vrijstelling of wijziging ten behoeve van de verwezenlijking van woningbouw heeft uitgesloten maar anderzijds het bouwen op het perceel van [appellant] niet op voorhand uitgesloten heeft geacht. Het college heeft dit miskend.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de goedkeuring van het plandeel [locatie], voor zo ver daarbij met betrekking tot dat perceel in het bestemmingsplan "Wezep-Oost" aan artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, een nieuw onderdeel sub a, is toegevoegd niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd. Gelet hierop gaat de Afdeling voorbij aan het overigens door appellant gestelde.
2.8. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 17 april 2007, kenmerk 2006-19486, voor zo ver het betreft de goedkeuring van het plandeel [locatie], voor zo ver daarbij met betrekking tot dat perceel in het bestemmingsplan "Wezep-Oost" aan artikel 8, tweede lid, van de planvoorschriften, een nieuw onderdeel sub a, is toegevoegd;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008
45-547.