Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaak nrs. 06/5975 tot en met 06/5984 van de rechtbank Breda van 1 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan de vereniging Tennisvereniging De IJpelaar (hierna: de tennisvereniging) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van baanverlichting op het perceel Trompenburgstraat 4 te Breda (hierna: het perceel).
Bij afzonderlijke besluiten van 19 oktober 2006 heeft het college de door onder meer [appellanten] (hierna: in enkelvoud [appellant]) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 11 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
De tennisvereniging is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen en heeft bij brief van 3 september 2007 een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.E.M. Edelmann, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilovic, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de tennisvereniging, vertegenwoordigd door mr. F.J.J. van West de Veer.
2.1. Het bouwplan ziet op het plaatsen van acht lichtmasten met een hoogte van vijftien meter en de daarbij behorende technische voorzieningen op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Breda Zuid-Oost"(hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Recreatie".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor sportvelden. Ten dienste van en in verband met de bestemming zijn toegestaan: sportvelden, clubgebouwen, bergingen ten behoeve van beheer en onderhoud, parkeer- en groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 10, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften bedraagt de hoogte van de in lid 1 bedoelde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter met uitzondering van speelwerktuigen en andere noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen, alsmede lichtmasten waarvan de hoogte 20 meter mag bedragen.
2.3. [appellant] betoogt onder verwijzing naar het Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997, nr. 97.003699, dat de laatste zinsnede van artikel 10, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften onverbindend is, omdat deze bepaling in strijd met artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) niet is gegeven ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellant] had de aanvraag om bouwvergunning dan ook geweigerd moeten worden wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.3.1. Dit betoog faalt. De Kroon heeft bij het Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997 aan een op artikel 10, derde lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften lijkende bepaling van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Breda goedkeuring onthouden. In die bepaling werd de bouw van lichtmasten met een maximale hoogte van 20 m bij een sportpark mogelijk gemaakt. De omstandigheid dat de Kroon goedkeuring heeft onthouden aan een soortgelijke bepaling, omdat onder de daar geldende omstandigheden onvoldoende gewaarborgd was dat het plan niet zou leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woonklimaat in de omgeving, dwingt niet tot de conclusie dat het toestaan van lichtmasten tot een gelijke hoogte zonder meer in strijd met de goede ruimtelijke ordening moeten worden geacht. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien het desbetreffende planvoorschrift onverbindend te achten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008