Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2007 in zaak nr. 07/780 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) aan de afdeling Openbare Werken van de gemeente vergunning verleend voor de kap van twee wilgen en enkele esdoorns, essen en elzenbomen in het plantvak tegenover [locatie] in [plaats] (hierna: het plantvak) en de gemeente een herplantplicht opgelegd.
Bij besluit van 14 december 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] (hierna onderscheidenlijk: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, vergunning verleend voor het kappen van 24 bomen in het plantvak, een herplantplicht opgelegd en de verleende vergunning met verbetering van de er aan ten grondslag gelegde motivering in stand gelaten.
Bij uitspraak van 27 juli 2007, verzonden op 30 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten sub 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover het bezwaar van [appellanten sub 1] daarbij ontvankelijk is verklaard en dit alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door T.W.P. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank, als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
[appellant sub 2] is bij de aangevallen uitspraak geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, omdat niet diens beroep, onderscheidenlijk diens bezwaar, maar dat van [appellanten sub 1] daarbij gegrond, onderscheidenlijk niet-ontvankelijk, is verklaard.
Derhalve dient het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. [appellanten sub 1] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen belanghebbenden bij het besluit van 15 november 2005 zijn, heeft miskend dat zij beiden eigenaar zijn van een tegenover het plantvak gelegen perceel en in procedures met betrekking tot een bouwvergunning, vrijstelling van het bestemmingsplan en keurvergunning voor het naastgelegen perceel wel als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aangemerkt.
2.2.1. Nu [appellanten sub 1] beiden eigenaar zijn van het perceel dat ligt tegenover dat waarop de bomen staan, waarvan de kap is vergund, vanaf dit perceel zicht op die bomen bestaat en niet op voorhand duidelijk is dat hun belangen niet door de vergunningverlening worden getroffen, zijn zij belanghebbenden bij het besluit van 15 november 2005.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding ervan te beslissen.
2.5. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellanten sub 1] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het hoger beroep van [appellanten sub 1] gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 juli 2007 in zaak nr. 07/780;
IV. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
V. stelt de door [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding ervan;
VI. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wilbers-Taselaar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008