Datum uitspraak: 14 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omtrent ambtshalve toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 18 januari 2008, no. 200708201/3, inzake het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst (hierna: het college) beslist jegens [verzoeker] bestuursdwang toe te passen ter zake van het overtreden van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 21 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 december 2007.
Bij brief van 18 januari 2008, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 18 januari 2008, nr. 200708201/3, heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 26 oktober 2007 en 31 mei 2007 geschorst. Daarbij is bepaald dat de voorzitter zich in de loop van de week van 21 januari 2008 na zitting ambtshalve zal beraden of er aanleiding bestaat de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
De voorzitter heeft partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting op 24 januari 2008. Daar zijn [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, ambtenaar werkzaam bij de gemeente, verschenen.
2.1. Het college heeft [verzoeker] bij besluit van 31 mei 2007 gelast om binnen tien weken na de verzending van het besluit het puinmateriaal op het [landgoed] te [plaats] te verwijderen of conform de wettelijke bepalingen te verwerken.
2.2. Bij uitspraak van 31 januari 2007, nr.
200602756/1, heeft de Afdeling geoordeeld dat is gehandeld in strijd met artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het puinmateriaal was ten tijde van het nemen van het primaire besluit en het bestreden besluit niet verwijderd of conform de wettelijke bepalingen verwerkt. Het college was dan ook bevoegd om ter zake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Blijkens het verhandelde ter zitting ligt het puinmateriaal reeds zes jaar op de bodem van het landgoed. Niet in geschil is dat het aanwezige puinmateriaal als categorie I bouwstof kan worden aangemerkt en dat dit materiaal geen zodanig gevaar oplevert voor de bodem dat het belang van de bescherming van het milieu vordert dat het direct moet worden verwijderd. Het college heeft te kennen gegeven bereid te zijn geen feitelijke toepassing te geven aan het besluit van 26 oktober 2007 totdat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding om de voorlopige voorziening van 18 januari 2008 op te heffen of te wijzigen. De voorzitter zal trachten de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De door [verzoeker] opgevoerde kosten voor een deskundigenrapport komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat dit rapport niet is opgesteld in verband met de behandeling van het onderhavige verzoek. In vergoeding van het voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht is al voorzien in de mondelinge uitspraak van 18 januari 2008.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. handhaaft de ten aanzien van de besluiten van 26 oktober 2007 en 31 mei 2007 door de voorzitter in zijn uitspraak van 18 januari 2008 getroffen voorlopige voorziening;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 357,78 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro en achtenzeventig cent), waarvan € 322,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Voorst aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008