ECLI:NL:RVS:2008:BC4653

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705014/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R. van der Spoel
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor bedrijfspand bouwmarkt in Opsterland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, die op 16 mei 2007 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland heeft vernietigd. Het college had op 19 oktober 2006 een vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfspand voor een bouwmarkt op een perceel in Opsterland. De vergunninghouder kreeg toestemming om een Fixet bouwmarkt te vestigen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, met name wat betreft de verkoop van diervoeders en dierbenodigdheden. Deze producten mochten niet meer dan 100 m² van de totale oppervlakte van de bouwmarkt beslaan. Het college heeft vervolgens op 3 juli 2007 opnieuw een vrijstelling verleend, maar dit besluit werd door de vergunninghouder betwist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 februari 2008 het hoger beroep gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het college bevoegd was om vrijstelling te verlenen voor de bouwmarkt, omdat de verkoop van diervoeders en dierbenodigdheden niet als perifere detailhandel kan worden aangemerkt. De Raad vernietigde zowel de uitspraak van de voorzieningenrechter als het besluit van het college van 13 februari 2007, en verklaarde de beroepen tegen het besluit van 3 juli 2007 gegrond. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellante.

Uitspraak

200705014/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], en haar vennoten [vennoot a] en [vennoot b], beiden wonend te [plaats],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/820 en 07/995 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 16 mei 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opsterland (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een bedrijfspand voor een bouwmarkt op het perceel
[locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college het daartegen door [appellante] en haar vennoten [vennoot a] en [vennoot b] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellante]) gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2006 herroepen en [vergunninghouder] opnieuw vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een bedrijfspand voor een bouwmarkt op het perceel.
Bij uitspraak van 16 mei 2007, verzonden op 5 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 februari 2007 vernietigd, voor zover daarbij in het vrijstellingsbesluit niet de voorwaarde is opgenomen dat de oppervlakte van het assortiment diervoeders en dierbenodigdheden in de bouwmarkt maximaal 100 m² mag bedragen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college opnieuw aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor de bouw van een bedrijfspand voor een bouwmarkt op het perceel, onder de voorwaarde dat het verkoopvloeroppervlak dat wordt gebruikt ten behoeve van diervoeders en dierbenodigdheden niet meer mag bedragen dan 100 m².
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2006 heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 augustus 2007 .
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 23 juli 2007 heeft [vergunninghouder] beroep ingesteld tegen het besluit van 3 juli 2007.
[appellante] en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid te repliceren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2008, waar [appellante], in de persoon van [vennoot a], directeur, bijgestaan door
mr. drs. G.H. van der Waaij, advocaat te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een Fixet bouwmarkt, volgens een formule waarin bouwartikelen, tuin(inrichtings)artikelen, diervoeders en dierbenodigdheden worden verkocht.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Gorredijk - bedrijventerrein Overtoom" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "klasse III".
Ingevolge artikel 4, lid A, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor, voor zover thans van belang, bedrijven, genoemd in bijlage 1, met uitzondering van kantoren, met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen bij bedrijfswoningen, (ontsluitings-)wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en bebossing, tuinen, erven en terreinen, wateren en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid E, aanhef en sub 1, wordt tot een gebruik, strijdig met de bestemming in ieder geval gerekend, voor zover thans van belang, het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel.
Ingevolge lid F, aanhef en sub 3, van de voorschriften van de partiële herziening van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid E, sub 1, en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen, zoals auto's, boten, caravans, bouwmaterialen, meubels en woninginrichtingartikelen, landbouwwerktuigen en tuininrichtingsartikelen, een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling.
2.3. Het beoogd gebruik van het bouwplan is in strijd met artikel 4, lid E, sub 1 van de planvoorschriften. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 4, lid F, sub 3, van de herzieningsvoorschriften vrijstelling verleend.
2.4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 4, lid F, sub 3, van de herzieningsvoorschriften vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. Daartoe voert zij aan dat de verkoop van diervoeders en dierbenodigdheden niet kan worden aangemerkt als perifere detailhandel als bedoeld in dit artikel en dat deze producten ook niet als ondergeschikt assortiment onlosmakelijk met een bouwmarkt zijn verbonden.
2.4.1. Dit betoog slaagt. In artikel 4, lid F, sub 3, van de herzieningsvoorschriften is een opsomming gegeven van artikelen die naar hun aard en/of omvang een groot oppervlakte behoeven voor uitstalling. Een aantal van deze artikelen, zoals bouwmaterialen en tuininrichtingsartikelen, heeft zelf weer betrekking op een gevarieerd assortiment van goederen. Gelet op deze ruime omschrijving kan worden geoordeeld dat goederen die vallen onder deze omschrijving, maar in letterlijke zin naar hun aard en/of omvang geen groot oppervlakte behoeven voor uitstalling, toch onder detailhandel als bedoeld in artikel 4, lid F, sub 3 worden begrepen. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid overwogen dat de planwetgever niet heeft beoogd limitatief te willen aangeven welke artikelen in een bouwmarkt mogen worden verkocht en evenmin dit strikt te willen beperken tot volumineuze artikelen.
De voorzieningenrechter heeft echter niet onderkend dat de niet volumineuze goederen wel een rechtstreeks verband moeten houden met artikelen die expliciet zijn vermeld. Diervoeders en dierbenodigdheden zijn geen artikelen die naar hun aard en/of omvang een groot oppervlak behoeven voor uitstalling. Het zijn evenmin artikelen die een rechtstreeks verband houden met volumineuze artikelen als bouwmaterialen en/of tuin(inrichtings)artikelen. De omstandigheid dat de bouwmarkt voorziet in het assortiment van de zogenoemde winkelformule "Fixet, service, bouwmarkt, tuin en dier", waaronder diervoeders en dierbenodigdheden vallen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De verwijzing naar een formule in artikel 4, lid F, sub 3, van het herzieningsvoorschrift betekent niet dat van die formule ook goederen deel kunnen uitmaken die geen rechtstreeks verband houden met volumineuze artikelen. In de formule als bedoeld in dit artikel staan artikelen die naar hun aard en/of omvang een groot oppervlakte behoeven voor uitstalling centraal. De winkelformule dient derhalve daarop te zijn toegespitst en afgestemd. De omstandigheid dat in de toelichting op de partiële herziening van het bestemmingsplan wordt gesproken over grootschalige detailhandelsbedrijven die vanwege hun aard en schaal niet in het kernwinkelgebied gevestigd kunnen worden, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu artikel 4, lid F, sub 3, van het herzieningsvoorschrift daarvoor geen steun biedt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om voor het bouwplan met toepassing van artikel 4, lid F, sub 3, van het herzieningsvoorschrift vrijstelling te verlenen.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 13 februari 2007 uitsluitend is vernietigd voor zover daarbij niet de voorwaarde is opgenomen dat de oppervlakte van het assortiment diervoeders en dierbenodigdheden in de bouwmarkt maximaal 100 m² mag bedragen. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 13 februari 2007 geheel vernietigen.
2.6. Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellante] gemaakte bezwaar. Dit besluit, waartegen [vergunninghouder] beroep heeft ingesteld, wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4.1. en 2.5. is overwogen, dienen de beroepen van [appellante] en [vergunninghouder] tegen het besluit van 3 juli 2007 gegrond te worden verklaard en dient dit besluit te worden vernietigd.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 16 mei 2007 in zaak nrs. 07/820 en 07/995, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 13 februari 2007 is vernietigd voor zover daarbij in het vrijstellingsbesluit niet de voorwaarde is opgenomen dat de oppervlakte van het assortiment diervoeders en dierbenodigdheden in de bouwmarkt maximaal 100 m² mag bedragen;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 13 februari 2007, kenmerk 7\Pu-A9;
IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van 3 juli 2007 gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 3 juli 2007, kenmerk 27\Pu-A15;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Opsterland aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Opsterland aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008
17-531.