Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4303 van de rechtbank Breda van 31 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Bij besluit van 10 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) een aanvraag van
[appellant] om verlening van een monumentenvergunning voor de reeds gerealiseerde aanleg van een winterterras op het perceel [locatie] in [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2008, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. M.A.E. in 't Veld, en het college, vertegenwoordigd door S.M. den Haan, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
2.2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend om verlening van een monumentenvergunning voor de reeds gerealiseerde aanleg van een winterterras aan de voorzijde van het aan hem in eigendom toebehorend [café] in het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand). Het pand is als monument in de zin van artikel 6 van de wet aangewezen en op 1 april 1970 ingeschreven in het Register van beschermde monumenten.
2.2.1. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) heeft ter zake van de aanvraag op 10 november 2005 negatief geadviseerd. De Rijksdienst merkt op dat het terras groter en hoger is dan het vorige terras en dat de constructie ook van een beduidend definitiever karakter is. Het eerste aspect levert een grotere fysieke en aangezichtsaantasting van het monument op, het tweede is van invloed op de monumentale waarde in zijn geheel.
2.2.2. De Adviescommissie Welstandszorg Noord-Brabant (hierna: de Commissie) heeft ter zake van de aanvraag op 6 oktober 2005 negatief geadviseerd. De Commissie heeft bezwaar tegen de zware uitvoering van de terrasaanbouw. In de uiterlijke verschijningsvorm komt het accent op de serre-uitbouw te liggen, waardoor de waarde van het monument wordt aangetast. Volgens de Commissie is een luchtiger uitbouw met slankere stijlen en minder opzichtige dakrand onontbeerlijk.
2.3. Buijs betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de adviezen van de Rijksdienst en de Commissie op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel dusdanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan het besluit van 13 juli 2006 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.3.1. Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat de Rijksdienst niet op de hoogte zou zijn van de afmetingen en de uiterlijke verschijningsvorm van het winterterras, faalt het betoog. De Rijksdienst heeft bij zijn advies in aanmerking genomen de aanvraag met tekeningen, alsmede de foto van het winterterras.
2.3.2. De omstandigheid dat de Rijksdienst in zijn advies een aantal vragen opwerpt, leidt, anders dan Buijs betoogt, niet tot de conclusie dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De antwoorden op deze vragen zijn niet van direct van belang voor de beoordeling van de aanvraag.
2.3.3. De omstandigheid dat de Commissie in het verleden ter zake van een aanvraag om een terrasvergunning heeft geoordeeld dat het terras voldoet aan de redelijke eisen van welstand, betekent niet, zoals Buijs betoogt, dat de Commissie gehouden was om ook ter zake van de onderhavige aanvraag positief te adviseren. Bij de beoordeling van de onderhavige aanvraag staat de wijziging dan wel verstoring van het monumentale pand centraal en gelden andere criteria dan bij de beoordeling van een aanvraag om een terrasvergunning.
2.3.4. Het betoog van [appellant] met betrekking tot de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor de aanleg van een winterterras gaat eraan voorbij dat toetsing aan een bestemmingsplan bij de beoordeling van een aanvraag om een monumentenvergunning niet aan de orde is.
2.3.5. De rechtbank heeft terecht heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de adviezen van de Rijksdienst en de Commissie op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel dusdanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan het besluit van 13 juli 2006 ten grondslag heeft mogen leggen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. W. Konijnenbelt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008