Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2007, in zaak no.
200608549/1.
Bij uitspraak van 18 juli 2007, in zaak no.
200608549/1, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renswoude (hierna: het college) van 17 oktober 2006, waarbij aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend voor het oprichten en in werking hebben van een rundveehouderij aan de [locatie] te [plaats], ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 8 oktober 2007 heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door L.J.A.M. van Rhijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.A. van Laar, advocaat te Woudenberg, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. [verzoeker] voert aan dat de Afdeling in de uitspraak van 18 juli 2007 ten onrechte heeft geoordeeld dat ten tijde van het verlenen van de vergunning reeds een inrichting aanwezig was. Als bewijs hiervoor heeft hij bij het verzoek om herziening een in een civiele procedure tussen hem en [vergunninghouder] uitgebracht stuk gevoegd.
2.3. [verzoeker] heeft reeds vóór de uitspraak van de Afdeling aangevoerd dat er geen inrichting aanwezig was. Het bestreden oordeel in de uitspraak van de Afdeling is een reactie op dit betoog. Het in het verzoek om herziening gestelde feit dat geen sprake was van een inrichting - de juistheid ervan daargelaten - was [verzoeker] dus bekend vóór de uitspraak. In zoverre is er geen sprake van feiten die bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor zover het verzoek om herziening aldus moet worden opgevat, dat het in de civiele procedure uitgebrachte stuk een feit of omstandigheid is die tot herziening noopt, overweegt de Afdeling als volgt. Het bedoelde stuk dateert van na de uitspraak van de Afdeling. In zoverre is er geen sprake van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Gelet op het voorgaande doen zich geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor, zodat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008