Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/3969 en 06/3970 van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2007 in de gedingen tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college), voor zover hier van belang, het bezwaar tegen de weigering om een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] om het pleintje, gevormd door de adressen Donselaer 1 tot en met 7 in Oostvoorne en de groenvoorziening aldaar (hierna: de Donselaer) aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht, gegrond verklaard en besloten om de Donselaer niet aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht.
Bij besluit van 10 april 2006 (lees: 10 april 2007) heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2002 waarbij aan de stichting Stichting Seniorenhuisvesting "De Burght" te Westvoorne (hierna: de stichting) een sloopvergunning voor het pand Donselaer 1 te Oostvoorne is verleend, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 22 mei 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Verweij, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Voorts is verschenen de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.
Buiten bezwaar van partijen is door [appellant] nog een stuk in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de Monumentenverordening van de gemeente Westvoorne 2002 (hierna: de monumentenverordening) is een dorpsgezicht een groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens haar schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel haar wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde.
Ingevolge die aanhef en onder 5 is een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht een dorpsgezicht dat door het college van burgemeester en wethouders als zodanig ingevolge artikel 10 van de verordening is aangewezen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de monumentenverordening kunnen burgemeester en wethouders na overleg met de betreffende raadscommissie een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.
Ingevolge het tweede lid vragen burgemeester en wethouders advies aan de Monumentencommissie, voordat zij over de aanwijzing een besluit nemen.
Ingevolge artikel 13 van de monumentenverordening is het in beschermde gemeentelijke dorpsgezichten verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
2.2. Bij het besluit op bezwaar van 10 april 2007 heeft het college het verzoek van [appellant] van 14 oktober 2002 om Donselaer 1 tot en met 7 te Oostvoorne aan te wijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht alsnog afgewezen.
De monumentencommissie heeft op 7 augustus 2006 geadviseerd het gebied de Donselaer aan te wijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.
2.3. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 10 april 2007 is genomen in strijd met artikel 10, eerste en tweede lid, van de monumentenverordening, faalt. Uit het eerste lid vloeit voort dat het college na overleg met de betreffende raadscommissie een dorpsgezicht kan aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht. Nu het college heeft besloten het dorpsgezicht niet als een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aan te wijzen, is op grond van dit artikellid overleg met de raadscommissie niet vereist. Ingevolge het tweede lid dient het college, voordat het over de aanwijzing een besluit neemt, advies te vragen aan de Monumentencommissie. Dit heeft het college gedaan, en de commissie heeft op 7 augustus 2006 geadviseerd.
2.4. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid dat de monumentencommissie en Schout RV&B positief hebben geadviseerd omtrent de aanwijzing van het gebied waarvan de Donselaer deel uitmaakt tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, niet leidt tot de conclusie dat het college tot de aanwijzing had moeten besluiten, omdat aan deze adviezen niet het gewicht toekomt dat [appellant] daaraan toegekend wenst te zien. Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat het college in het besluit van 10 april 2007 niet is ingegaan op de beschermenswaardigheid van Donselaer 1 tot en met 7 en ongemotiveerd van deze adviezen is afgeweken. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] haar oordeel gebaseerd op onjuiste informatie van het college, aangezien uit informatie van de monumentencommissie blijkt dat 5 van de 7 panden aan de Donselaer wel in het Monumenteninventarisatieproject (hierna: het MIP) zijn opgenomen.
[appellant] komt voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college de volkshuisvestingsbelangen in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen bij aanwijzing van Donselaer 1 tot en met 7 als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en dat het de gemaakte belangenafweging deugdelijk en voldoende kenbaar heeft gemotiveerd. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat zijn belang als bewoner van [locatie] er in is gelegen om het karakter van de Donselaer te behouden en daarmee te voorkomen dat op het perceel Donselaer 1 een appartementencomplex wordt gebouwd dat door de maatvoering volledig uit de toon valt bij de rest van de Donselaer. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat aan het volkshuisvestingsbelang niet het gewicht toekomt dat het college daaraan heeft toegekend en dat van een concreet beeld van de toekomstige situatie geen sprake is, omdat het op 14 december 2006 ingediende bouwplan niet voldoet aan de randvoorwaarden uit de toelichting bij het geldende bestemmingsplan "Oostvoorne Dorp".
2.5. In het algemeen komt bij een besluit tot het al dan niet aanwijzen van een groep van onroerende zaken als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht grote betekenis toe aan het advies van de monumentencommissie en gaat het daarbij met name om beantwoording van de vraag of sprake is van een groep van onroerende zaken die zozeer van algemeen belang is wegens haar schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, dat deze als dorpsgezicht voor bescherming in aanmerking dient te komen. In de omstandigheden van het geval kan evenwel aanleiding bestaan van die hoofdregel af te wijken.
In dit geval heeft het college bij het nemen van zijn besluit daarom gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat, voorafgaand aan het op 14 oktober 2002 ingediende verzoek tot aanwijzing van Donselaer 1 tot en met 7 als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht, in februari 2000 een principeverzoek is ingediend voor de bouw van een senioren-appartementengebouw op het perceel Donselaer 1 en dat op 1 juni 2004 een bouwplan daarvoor is ingediend alsmede een aanvraag om een sloopvergunning voor het pand Donselaer 1. Aanwijzing van Donselaer 1 tot en met 7 tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht zou er toe leiden dat het college de aanvraag om sloopvergunning zou dienen aan te merken als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 13 van de monumentenverordening, waarbij het de belangen bij het behoud van het pand Donselaer 1 als onderdeel van dat dorpsgezicht zou dienen af te wegen tegen de belangen die met sloop van dat pand zijn gediend. Het college heeft onder deze omstandigheden de belangen bij sloop van het pand Donselaer 1 mogen meewegen bij het besluit tot het al dan niet aanwijzen van Donselaer 1 tot en met 7 als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.
2.5.1. Enerzijds is van belang dat, naar het college heeft gesteld en niet is bestreden, in het kader van het MIP weliswaar de panden Donselaer 3, 5, 6 en 7 elk afzonderlijk als object zijn geselecteerd, maar dat het pand Donselaer 1 geen deel heeft uitgemaakt van die selectie en de panden Donselaer 1 tot en met 7 evenmin deel hebben uitgemaakt van de in het kader van het MIP geselecteerde ensembles en gezichten. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat aan het advies van de monumentencommissie en het rapport van Schout RV&B niet het gewicht toekomt dat [appellant] daaraan toegekend wenst te zien.
Voorts kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de panden Donselaer 2 tot en met 7 zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument en derhalve bescherming genieten. Voor zover het deze panden betreft, is het belang bij aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht dan ook niet groot te achten.
Verder is van belang dat in de toelichting bij het bestemmingsplan "Oostvoorne Dorp" het perceel Donselaer 1 is opgenomen als zogenoemde inbreilocatie voor woningbouw, waarbij randvoorwaarden zijn opgenomen waardoor in een zekere bescherming van het karakter van de Donselaer is voorzien.
Anderzijds heeft het college in het besluit van 10 april 2007 uiteengezet dat er in de gemeente Westvoorne behoefte aan seniorenwoningen en appartementen bestaat en dat de gemeenteraad de locatie Donselaer 1 vanwege de ligging ten opzichte van de centrumvoorzieningen en het Mildenburgbos een geschikte locatie acht voor de bouw van seniorenappartementen.
Bovendien was, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en het college in het besluit van 10 april 2007 in aanmerking heeft genomen, inmiddels sprake van een voldoende concreet en uitgewerkt beeld van het toekomstige, door het college en de gemeenteraad nagestreefde, gezicht van de Donselaer, nu op 14 december 2006 een definitieve bouwaanvraag voor de bouw van een senioren-appartementencomplex op het perceel Donselaer 1 is ingediend en het college op 3 april 2007 heeft besloten medewerking te verlenen aan een procedure tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De vraag of dit bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden uit de toelichting bij het bestemmingsplan "Oostvoorne Dorp", staat in deze procedure niet ter beoordeling, maar kan aan de orde komen in een procedure over de inmiddels met vrijstelling verleende bouwvergunning.
2.5.2. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college de volkshuisvestingsbelangen in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen bij aanwijzing van Donselaer 1 tot en met 7 tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en dat het college deze belangenafweging in het besluit van 10 april 2007 voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd. De stelling van [appellant] dat uit het ter zitting overgelegde artikel uit het Algemeen Dagblad van 1 november 2007 blijkt dat er in de gemeente Westvoorne minder behoefte aan seniorenappartementen bestaat dan waarvan het college bij het nemen van het besluit is uitgegaan, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de stichting desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld dat inmiddels negen van de twaalf seniorenappartementen waarin het bouwplan voorziet, zijn verkocht.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008