Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Castricum,
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benelite b.v. (hierna: Benelite) een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer (oud), verleend voor het oprichten en in werking hebben van een tankstation aan de Heereweg 40 te Bakkum. Dit besluit is op 5 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2007.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. B. Hamburger, en het college, vertegenwoordigd door J.J.W.M. Hes en T. Mosch, werkzaam bij de Milieudienst Regio Alkmaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Benelite, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Suijver, advocaat te Alphen aan den Rijn, als belanghebbende gehoord.
2.1. Ter zitting heeft [appellante] haar beroepsgrond inzake een PBV-verklaring ingetrokken.
2.2. De bij het besluit verleende vergunning ziet op een onbemand tankstation voor de verkoop van motorbrandstoffen tussen 07.00 en 21.00 uur op elke dag van de week. Buiten die uren is het tankstation niet in bedrijf.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.4. [appellante] stelt geluidhinder te ondervinden van het in werking zijn van het tankstation. Zij voert aan dat het college bij het stellen van geluidgrenswaarden ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de geluidvoorschriften van bijlage II bij het Besluit tankstations milieubeheer (oud), met name wat de periode tussen 19.00 en 21.00 uur betreft. Verder heeft het college volgens [appellante] het referentieniveau van het omgevingsgeluid maximaal 0,7 dB(A) te hoog vastgesteld. [appellante] voert voorts aan dat ten onrechte geen grenswaarde voor het maximale geluidniveau aan de vergunning is verbonden.
2.4.1. Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift 7.1.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door toestellen, installaties, werkzaamheden en activiteiten voor het afleveren van motorbrandstoffen ter plaatse van woningen van derden of geluidgevoelige objecten niet meer bedragen dan 50 dB(A) in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat in de geluidvoorschriften van bijlage II bij het Besluit tankstations milieubeheer (oud), welke bijlage uitsluitend van toepassing was op tankstations waarvoor geen vergunningplicht gold, de normering van geluid is gebaseerd op een tweedeling van de etmaalperiode (07.00 tot 21.00 en 21.00 tot 07.00 uur) in plaats van een driedeling (07.00 tot 19.00, 19.00 tot 23.00 en 23.00 tot 07.00 uur). Voor de periode tussen 07.00 en 21.00 kent voorschrift 3.1 van de bijlage een grenswaarde voor het equivalente geluidniveau van 50 dB(A).
Het college heeft aansluiting gezocht bij bijlage II bij het Besluit tankstations milieubeheer (oud) omdat het tankstation eerst met de wijziging van de bedrijfsvoering van bewaakte naar onbewaakte aflevering van motorbrandstoffen vergunningplichtig is geworden. Het college ziet hierin, gelet op de omstandigheden ter plaatse, geen rechtvaardiging voor een andere dagindeling en voor een ander beschermingsniveau tegen geluid. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft het college verwezen naar een in zijn opdracht door de Milieudienst Regio Alkmaar opgestelde rapportage van 23 juli 2006 (hierna: de rapportage) waaruit blijkt dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse minimaal 51 dB(A) bedraagt. De aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is dus niet hoger dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid, ook niet indien zou moeten worden uitgegaan van [appellante] stelling dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid 0,7 dB(A) te hoog is vastgesteld.
De Afdeling overweegt dat het college ter invulling van de hem wat het aspect geluid betreft toekomende beoordelingsvrijheid in zoverre aansluiting heeft mogen zoeken bij bijlage II van het Besluit tankstations milieubeheer (oud). Gezien het vorenstaande heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, wat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau betreft, de aan de vergunning verbonden grenswaarde toereikend is om geluidhinder in zoverre te voorkomen dan wel voldoende te beperken.
2.4.3. Voorschrift 3.3 van bijlage II bij het Besluit tankstations milieubeheer (oud) bepaalt dat het maximale geluidniveau niet meer mag bedragen dan 70 dB(A) tussen 07.00 en 21.00 uur; 60 dB(A) tussen 21.00 en 07.00 uur, tenzij de inrichting direct is gelegen aan een weg waarvan de verkeersintensiteit tussen 21.00 en 07.00 uur meer bedraagt dan 100 motorvoertuigen per uur of waarvan de etmaalintensiteit meer bedraagt dan 10.000 motorvoertuigen.
Bij dit voorschrift kan naar het oordeel van de Afdeling aansluiting worden gezocht in die zin dat indien de verkeersintensiteit ter plaatse tussen 21.00 en 07.00 uur meer bedraagt dan 100 motorvoertuigen per uur, van het aan de vergunning verbinden van een grenswaarde voor het maximale geluidniveau in die periode kan worden afgezien. Het college heeft, ter motivering dat geen grenswaarde voor het maximale geluidniveau in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur aan de vergunning behoeft te worden verbonden, aansluiting gezocht bij de maatstaf voor de verkeersintensiteit in de periode tussen 21.00 en 07.00 uur. Daarmee is het bestreden besluit, mede in aanmerking genomen dat de etmaalintensiteit ter plaatse blijkens de rapportage 9.070 bedraagt en daarmee lager is dan de in het voorschrift voor het etmaal genoemde waarde, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
2.5. Het beroep is gegrond. Nu het geluidaspect in dit geval bepalend is voor het antwoord op de vraag of de vergunning kan worden verleend, dient het gehele besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum van 27 maart 2007;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Castricum tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,58 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en achtenvijftig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Castricum aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Castricum aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008