ECLI:NL:RVS:2008:BC4241

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702552/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor oprichting hondenhotel en geluidshinder

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk voor het oprichten en in werking hebben van een hondenhotel. De vergunning is verleend op 21 maart 2007, maar hiertegen zijn door drie appellanten, waaronder de besloten vennootschap Camping 't Overbos B.V., beroep ingesteld. De appellanten betogen dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden niet toereikend zijn om geluidhinder te voorkomen. De Raad van State heeft de zaak op 7 januari 2008 behandeld.

De Raad overweegt dat artikel 8.10 van de Wet milieubeheer bepaalt dat een vergunning slechts kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. De appellanten stellen dat de geluidgrenswaarden hoger zijn dan de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het college heeft de geluidgrenswaarden vastgesteld op basis van de Handreiking, maar de Raad constateert dat de grenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode hoger is dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van enkele woningen.

De Raad van State oordeelt dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom deze grenswaarde passend kan worden geacht. Hierdoor is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de appellanten worden gegrond verklaard, en het besluit van het college wordt vernietigd. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.

Uitspraak

200702552/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping
't Overbos B.V., gevestigd te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer (oud), verleend voor het oprichten en in werking hebben van een hondenhotel aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 maart 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2007, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Overbos B.V. (hierna: 't Overbos) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2007, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 3]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar 't Overbos, vertegenwoordigd mr. L.H.J. Baars, bijgestaan door K.A. Schreuder en ir. A.H.M. Crone, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D.I. Liesdek en H. den Daas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.2. [appellant sub 1], 't Overbos en [appellant sub 3] voeren aan dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden niet toereikend zijn om geluidhinder vanwege het in werking zijn van de inrichting te voorkomen dan wel voldoende te beperken. 't Overbos en [appellant sub 1] voeren onder meer aan dat de grenswaarden hoger zijn dan de richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (verder te noemen: de Handreiking). Volgens hen is het college er ten onrechte zonder meer van uitgegaan dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt bepaald door het geluid vanwege het wegverkeer op de Rijksweg A28 en dat de geluidgrenswaarden daarop kunnen worden gebaseerd.
2.2.1. Het college heeft voor de beoordeling van de van de inrichting te duchten directe geluidhinder hoofdstuk 4 en hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de Handreiking als uitgangspunt gehanteerd.
In de Handreiking staan richtwaarden vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een landelijke omgeving, waarvan in dit geval volgens het college sprake is, hetgeen door [appellant sub 1], 't Overbos en [appellant sub 3] niet is bestreden, gelden als richtwaarden 40, 35 en 30 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In hoofdstuk 4 van de Handreiking is voor nieuwe inrichtingen, zoals de onderhavige inrichting, vermeld dat wordt getoetst aan de richtwaarden van tabel 4 en dat overschrijding van deze richtwaarden toelaatbaar kan worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt. Als maximumniveau geldt een etmaalwaarde van 50 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen of het referentieniveau.
Voor het maximale geluidniveau geldt op grond van de Handreiking een voorkeursgrenswaarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vermeerderd met 10 dB(A) en zijn waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar.
2.2.2. De in vergunningvoorschrift 9.1.2 gestelde grenswaarden voor het maximale geluidniveau van 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode zijn niet hoger dan op grond van de Handreiking ten hoogste aanvaardbaar wordt geacht. Verweerder heeft deze grenswaarden in redelijkheid toereikend kunnen achten.
2.2.3. De in vergunningvoorschrift 9.1.1 gestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingniveau van 35 en 30 dB(A) in de avond- en nachtperiode in de representatieve bedrijfssituatie komen overeen met de richtwaarden uit de Handreiking. Het college heeft deze grenswaarden daarom in redelijkheid toereikend kunnen achten.
Bij het stellen van de in voorschrift 9.1.1 neergelegde geluidgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) in de dagperiode in de representatieve bedrijfssituatie heeft het college aansluiting gezocht bij het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het college is er, gelet op de door hem overgelegde gemeentelijke verkeersmaatregelenkaart en op het deskundigenbericht, terecht vanuit gegaan dat in dit geval het optredende equivalente geluidniveau veroorzaakt door het wegverkeer op de Rijksweg A28 bepalend moet worden geacht. Uit de gemeentelijke verkeersmaatregelenkaart, die ten grondslag ligt aan het besluit en uit de door het college overgelegde luchtfoto's, waarop de daaruit volgende geluidcontouren in de omgeving van de inrichting zijn ingetekend, volgt dat de in voorschrift 9.1.1 gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsperiode in de dagperiode niet hoger is dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woning aan de Hooglandseweg 17, met inachtneming van de standaardaftrek van 10 dB(A). Het college heeft deze grenswaarde daarom in redelijkheid toereikend kunnen achten om geluidhinder ter plaatse van deze woning te voorkomen dan wel voldoende te beperken.
Uit de eerder genoemde stukken blijkt evenwel ook dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woning aan de Hooglandseweg 13, met inachtneming van de standaardaftrek van 10 dB(A), 48 dB(A) bedraagt. De in voorschrift 9.1.1 gestelde grenswaarde van 50 dB(A) is dus hoger dan het zich ter plaatse van die woning voordoende referentieniveau van het omgevingsgeluid, met inachtneming van de standaardaftrek van 10 dB(A). Verder blijkt uit deze stukken dat de gestelde grenswaarde ook hoger is dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van enkele verder weg gelegen woningen, met inachtneming van de standaardaftrek van 10 dB(A). Het college heeft niet gemotiveerd waarom de grenswaarde van 50 dB(A) in zoverre desondanks passend kan worden geacht. Wat de stelling van het college ter zitting betreft dat de verkeersintensiteit op de Rijksweg A28 en daarmee het referentieniveau van het omgevingsgeluid inmiddels hoger is dan waarvan bij de gemeentelijke verkeersmaatregelenkaart is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat het college deze stelling niet heeft geadstrueerd, zodat daaraan reeds daarom geen betekenis kan toekomen.
Het bestreden besluit is in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
2.3. De beroepen zijn gegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het gehele besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van 't Overbos en van [appellant sub 3] te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellant sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk van 21 maart 2007, kenmerk 53-2006;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Overbos B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijkerk aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Overbos B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijkerk aan [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Nijkerk aan [appellant sub 1], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Overbos B.V. en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 1], € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Camping 't Overbos B.V. en € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Timmerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
431.