Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Gorinchem,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/980 en 06/992 van de rechtbank Dordrecht van 1 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem.
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan de vereniging Unie van Marokkanen (hierna: de Unie) voor de nieuwbouw van een Marokkaanse moskee op het perceel, kadastraal bekend gemeente Gorinchem, sectie H, nummer 315, te Gorinchem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 juni 2004 heeft het college het door onder meer [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het college het besluit van 16 juni 2004 gewijzigd.
Bij uitspraak van 1 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door onder meer [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 16 juni 2004 en 11 januari 2005 vernietigd.
Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het college, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, de bezwaren van onder meer [appellanten] tegen de besluiten van 16 juni 2004 en 11 januari 2005 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 november 2006 heeft het college het besluit van
28 juni 2006 ingetrokken en de bezwaren van onder meer [appellanten] wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door onder meer [appellanten] tegen het besluit van 28 juni 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 9 november 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief van 4 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 oktober 2007 hebben [appellanten] een nader stuk ingediend. Deze is aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, en het college, vertegenwoordigd door R.H. Osenga, ambtenaar in dienst van de gemeente en bijgestaan door mr. J.B. Mus, advocaat te Breda en ing. G.J. Martens, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Unie, vertegenwoordigd door A. Lelabbas en bijgestaan door mr. L.G. Degenaar, advocaat te Gorinchem.
2.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan het college vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stalkaarsen" dat het perceel bestemt tot "Sportterreinen". Om de bouw niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO, vrijstelling van dat bestemmingsplan verleend.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de in het bouwplan voorziene moskee stedenbouwkundig niet goed is in te passen. Zij wijzen ter toelichting op rapportages van bureau SVP Architectuur en Stedenbouw (hierna: SVP) van 24 februari 2005 en 16 november 2005.
2.3.1. Het betoog faalt. De te bouwen moskee heeft een oppervlakte van 675 m² en een hoogte die varieert van 4.40 tot 7.30 m. De koepel van de moskee heeft een hoogte van ongeveer 10 m en de minaret een hoogte van 15 m. Blijkens het bestreden besluit van 9 november 2006 wordt de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onder meer gevormd door het op 22 juli 2002 vastgestelde ontwerp van het bestemmingsplan "Moskee Sportlaan". In dit ontwerp wordt onder meer ingegaan op de stedenbouwkundige opzet van het bouwplan. Daarnaast ligt aan het besluit ten grondslag een nader stedenbouwkundig advies van het college van 1 november 2005. Daarin staat vermeld dat de plaats van de moskee onder meer is ingegeven door het woongebied van de leden van de Unie. Tevens wordt in dit advies gemeld dat de bouw van een moskee op het perceel niet leidt tot een onderbreking van de bestaande lintbebouwing, maar tot een overgang van de oudere bebouwing naar de kunstwerken van rijksweg A15. Het bouwplan anticipeert op de nieuw ontstane situatie en benadrukt de overgang tussen beide structuren. De hoogte van de gebouwen is afgestemd op gebouwen in de omgeving. De hoogte van de minaret wijkt niet af van de hoogte van kerktorens in de omgeving. De rechtbank heeft in de door [appellanten] overgelegde adviezen van SVP geen aanleiding moeten zien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar is.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de realisering van de moskee geen zodanige verkeershinder met zich brengt dat het college in verband daarmee in redelijkheid geen vrijstelling had kunnen verlenen. Zij verwijzen ter motivering naar een rapport van DHV Milieu en Infrastructuur (hierna: DHV) van 28 februari 2005 en een rapport van Ingenieursbureau Oranjewoud (hierna: Oranjewoud) van 24 november 2005.
2.4.1. Dit betoog faalt. Aan het bij de rechtbank bestreden besluit van 9 november 2006 zijn door het college de rapporten van Arane, adviesbureau voor verkeer en vervoer (hierna: Arane), van 5 januari 2005, 13 oktober 2005 en 7 december 2005 ten grondslag gelegd. In deze rapporten wordt geconcludeerd dat het bouwplan geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeerssituatie ter plaatse.
Zoals ter zitting is toegelicht, laat de grootte van de moskee een maximumaantal bezoekers van 400 toe. De moskee heeft 260 betalende leden. Dit betreft gezinshoofden die in beginsel zonder familieleden de moskee bezoeken. Dagelijks zal het aantal bezoekers van de moskee liggen tussen de 25 en 30, met een lichte stijging op de vrijdagmiddag. Het maximaal aantal bezoekers van 400 is alleen, zo is ter zitting aangegeven, tijdens het Suiker- en het Offerfeest te verwachten. Door de Unie is toegezegd dat tijdens die dagen extra maatregelen ter regulering van het verkeer zullen worden genomen. Voorts worden gedurende de Ramadan dagelijks ongeveer 150 bezoekers verwacht. In de rapporten van Arane is de verkeershinder onderzocht op het drukste moment van een reguliere week, te weten het vertrek van bezoekers op vrijdagmiddag van 13.30 tot 14.30 uur.
Wat betreft de wijze waarop bezoekers van en naar de moskee gaan, is in de onderzoeken als uitgangspunt genomen dat 80 procent van de leden van de moskee in de wijk Haarwijk woont. Deze wijk ligt op zodanige afstand van de moskee, dat de verwachting gerechtvaardigd is dat deze leden te voet of per fiets naar de moskee zullen gaan.
Op grond van de door [appellanten] overgelegde adviezen van DHV en Oranjewoud heeft de rechtbank niet moeten constateren dat het college niet ervan mocht uitgaan dat in de door Arane verrichte onderzoeken juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de in het daarvan opgemaakte rapporten vermelde uitkomsten van de onderzoeken betreffende de te verwachten verkeershinder juist zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de realisering van het bouwplan geen zodanige verkeershinder tot gevolg zal hebben dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.5. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen, omdat zij door realisering van het bouwplan in hun persoonlijke levenssfeer worden aangetast, hun uitzicht vermindert en ernstige geluidhinder door het gebruik van de moskee zal optreden. Dit heeft, naar zij stellen, aantasting van hun woon- en leefklimaat tot gevolg.
2.5.1. Dit betoog faalt. De moskee ligt ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning op een afstand van ongeveer 42 m. De rechtbank heeft terecht van betekenis geacht dat het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd door openbare wegen is gescheiden van de omliggende bebouwing en in het bouwplan de aanleg van een groenvoorziening rondom de moskee is voorzien. Voorts heeft de rechtbank aannemelijk kunnen achten dat inkijk vanuit de minaret in de woningen van appellanten nauwelijks zal voorkomen. Omdat de minaret niet is voorzien van een trap, maar slechts van klimijzers ten behoeve van onderhoud, is de verwachting gerechtvaardigd dat deze weinig zal worden gebruikt. Daarbij komt dat de ramen van gekleurd glas zijn, zodat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het college ervan kon uitgaan dat aantasting van hun persoonlijke levenssfeer door het gebruik van de minaret niet zal plaatsvinden en dat daar overigens ook niet van is gebleken.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat geen gebruik zal worden gemaakt van een externe oproepinstallatie, zodat ernstige geluidhinder niet is te verwachten.
De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college in de mate van aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten geen aanleiding heeft moeten zien om de vrijstelling niet te verlenen.
2.6. Voor zover [appellanten] betogen dat de mogelijkheid van een alternatieve situering van de moskee op het perceel had moeten leiden tot een weigering vrijstelling te verlenen, slaagt dit niet. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling voor het project, zoals deze vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Niet is gebleken dat daarvan sprake is. Daarbij is van belang dat religieuze overwegingen een rol hebben gespeeld bij de in het bouwplan gekozen situering van de moskee. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.7. Tot slot betogen [appellanten] dat de rechtbank met het college het bouwplan ten onrechte in overeenstemming met redelijke eisen van welstand heeft geacht.
2.7.1. Dit betoog faalt. Aan het bestreden besluit van 9 november 2006 liggen het advies van de welstandscommissie "Stichting Dorp, Stad & Land" van 6 januari 2005 en de aanvullende adviezen van 26 augustus 2005 en 20 oktober 2005 ten grondslag. Blijkens die adviezen heeft de commissie het bouwplan in overeenstemming geacht met redelijke eisen van welstand. Zo vertoont de vormgeving van het bouwplan enigszins verwantschap met in Gorinchem bestaande kerken, aldus de welstandscommissie. Daarnaast is volgens de welstandscommissie de massaopbouw evenwichtig, de detaillering zorgvuldig en sluit de gekozen kleurstelling aan bij de aanwezige kleuren in de omgeving. Uit de door [appellanten] overgelegde adviezen van SVP van 24 februari 2005 en 16 november 2005 volgt niet dat het college niet op het welstandsadvies van 6 januari 2005 en de aanvullende adviezen van 26 augustus 2005 en 20 oktober 2005 mocht afgaan. Dat de welstandscommissie in die aanvullende adviezen heeft overwogen dat de moskee zo vanzelfsprekend mogelijk in de omgeving moet worden ingebed en dat door een aanvullende inrichting, waaronder mede verstaan groenvoorzieningen, een zo sterk mogelijke binding met de omgeving kan worden gecreëerd, leidt niet tot het oordeel dat aan het welstandsadvies gebreken kleven. Deze aanvulling op het welstandsadvies van 6 januari 2005 ziet namelijk niet op de beoordeling van het bouwplan op zichzelf, maar betreft slechts een suggestie om eventueel aan de bezwaren van [appellanten] tegemoet te komen. Overigens is ter zitting een kaart getoond waarop staat aangegeven op welke wijze rondom de moskee groenvoorzieningen zijn voorzien.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet op de adviezen heeft mogen afgaan.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt , Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008