ECLI:NL:RVS:2008:BC4232

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704133/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad Beek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 8 mei 2007 het beroep van [appellant] gegrond verklaarde en de gemeenteraad van Beek opdroeg om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van planschade. De gemeenteraad had op 16 december 2004 het verzoek van [appellant] om planschadevergoeding afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad niet op goede gronden had gehandeld bij de afwijzing van de schadevergoeding, met name in verband met het vrijstellingsbesluit dat was verleend voor de uitbreiding van een supermarkt in de nabijheid van het perceel van [appellant]. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 januari 2008 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de gemeenteraad zijn besluitvorming op de adviezen van het adviesbureau ODplus heeft mogen baseren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gemeenteraad niet in een planologisch nadeliger positie was geraakt door de nieuwe bestemmingen die op het perceel van [appellant] van toepassing waren. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200704133/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/2447 van de rechtbank Maastricht van 8 mei 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Beek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft de raad van de gemeente Beek (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 september 2005 vernietigd, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de door het college van burgemeester en wethouders van Beek (hierna: het college) krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleende vrijstelling is gehandhaafd, en aan de gemeenteraad opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. Ph. W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel met woning kadastraal bekend gemeente Beek, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Een deel van de woning wordt gebruikt als tandartspraktijk. [appellant] heeft verzocht om vergoeding van planschade als gevolg van het bestemmingsplan "Kern Beek" en het besluit van 27 maart 1997, waarbij het college vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend ten behoeve van het verbouwen/uitbreiden van een supermarkt aan de Markt 62 te Beek. Het bouwplan voorziet onder meer in de situering van de in- en uitgang van de laad- en losruimte aan de Van Sonsbeecklaan tegenover het perceel.
Ingevolge het bestemmingsplan "Kern Beek" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge het voorheen als bestemmingsplan geldende "Uitbreidingsplan aanwijzende de bestemmingen in onderdelen voor de gemeente Beek" (hierna: het uitbreidingsplan) rustte op het perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "Gronden, bestemd voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen (Bebouwingscategorie A)". De gronden waarop de in- en uitrit voor laden en lossen zijn gerealiseerd, hadden hoofdzakelijk de bestemming "Voortuinen of achtererven".
2.4. De gemeenteraad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan het adviesbureau ODplus B.V. (hierna: ODplus). In zijn adviezen van 19 maart 2004 en 14 juni 2004, aangevuld bij adviezen van onderscheidenlijk 18 oktober 2004 en 21 oktober 2004, heeft ODplus de gemeenteraad geadviseerd het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade af te wijzen, nu hij als gevolg van zowel het bestemmingsplan "Kern Beek" als het vrijstellingsbesluit niet in een planologisch nadeliger positie is geraakt. Bij besluit van 16 december 2004, gehandhaafd bij besluit van 29 september 2005, heeft de gemeenteraad overeenkomstig deze adviezen besloten.
2.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat wat betreft het verzoek om vergoeding van schade, welke [appellant] stelt te lijden als gevolg van het bestemmingsplan "Kern Beek", de gemeenteraad terecht en op goede gronden het advies van ODplus van 19 maart 2004 heeft gevolgd, nu niet is gebleken dat aan dat advies naar inhoud of wijze van tot stand komen zodanige gebreken kleven, dat de besluitvorming daarop niet mocht worden gebaseerd.
Inzake het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade als gevolg van het vrijstellingsbesluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de in het bestreden besluit, in navolging van het advies van ODplus, gehanteerde maatstaf voor vergoeding van de schade, niet juist en in strijd met de wet is. Voorts acht de rechtbank het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende overtuigend weerlegd, nu zij voorshands niet ziet waarom [appellant] vanwege de ligging van zijn woning recht tegenover de in- en uitrit, in plaats van ernaast zoals de woning aan de Van Sonsbeecklaan 4, door het gebruik ervan door ladend en lossend vrachtverkeer aanmerkelijk minder stank- en geluidoverlast zou ondervinden.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank, wat betreft de gestelde planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Kern Beek", ten onrechte niet heeft onderkend dat, nu detailhandel op zijn perceel niet meer mogelijk is, sprake is van een planologische verslechtering. In dit verband heeft hij aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn perceel onder het bestemmingsplan "Kern Beek" de bestemming "Woondoeleinden" met nadere aanduiding "detailhandelsdoeleinden" heeft gekregen. Ook in het advies van ODplus van 19 maart 2004 is hier ten onrechte vanuit gegaan, aldus [appellant], zodat de gemeenteraad bij zijn besluitvorming hierop niet had mogen afgaan.
2.6.1. Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Kern Beek" kan op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" een woning worden gebruikt voor aan huis gebonden beroepen of praktijkruimten. Ingevolge artikel 1, derde lid, wordt onder "aan huis gebonden beroep" verstaan de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten, prostitutie, seksinrichting en detailhandel.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de bij het uitbreidingsplan behorende planvoorschriften, voor zover thans van belang, mochten op de voor eengezinshuizen, bebouwingscategorie A, bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd eengezinshuizen met daarbij behorende niet voor bewoning bestemde al of niet aangebouwde bijgebouwen (zoals garages, tuinhuizen, stallen of schuren), uitsluitend ten dienste van de bewoners van het hoofdgebouw, waarbij bedoelde bijgebouwen behoren. Hieruit vloeit voort dat ook onder het voorheen geldende uitbreidingsplan op het perceel geen detailhandel was toegestaan.
2.6.2. Anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak en ODplus in zijn advies van 19 maart 2004 hebben vermeld, heeft het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Kern Beek" de bestemming "Woondoeleinden" zonder nadere aanduiding en rust daarop niet de nadere aanduiding "detailhandelsdoeleinden".
2.6.3. Ter beantwoording ligt voor de vraag of, gelet op die vermelding, de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de gemeenteraad, wat betreft de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het perceel, terecht en op goede gronden is uitgegaan van de adviezen van ODplus.
2.6.4. Volgens de adviezen van ODplus van 19 maart 2004 en 18 juni 2004 had en heeft het perceel in hoofdzaak een woonbestemming en is [appellant] wat betreft de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel niet in een verslechterde planologische situatie geraakt. Bij de planvergelijking is - ondanks de hiervoor onjuist geoordeelde vermelding van de nadere aanduiding "detailhandelsdoeleinden" - niet de mogelijkheid van detailhandel betrokken. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad - en in zijn voetspoor de rechtbank - door gebruik te maken van de adviezen van ODplus, wat betreft de gebruiksmogelijkheden van het perceel, is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking. Voor zover [appellant] ter zitting van de Afdeling heeft aangevoerd dat de gemeenteraad in de praktijk detailhandel op gronden met de hiervoor genoemde bestemming gedoogde, kan dit, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel leiden, omdat het planologisch derhalve niet was toegestaan en bovendien op het perceel geen detailhandel werd uitgeoefend. Het door [appellant] bij brief van 6 september 2004 overgelegde deskundigenrapport van Marij Knipsael Assurantiën & Makelaardij O.G. kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Daarin wordt immers ten onrechte ervan uitgegaan dat detailhandel onder het voorheen geldende uitbreidingsplan wel was toegestaan.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld, dat de gemeenteraad zijn besluitvorming op voornoemde adviezen heeft mogen baseren.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, wat betreft de gestelde schade ten gevolge van het vrijstellingsbesluit, ten onrechte niet alle schadeonderdelen bij de beoordeling van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft betrokken.
2.7.1. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank was, nu zij reeds op de in de aangevallen uitspraak aangegeven gronden tot de conclusie was gekomen dat het besluit van 29 september 2005 wat betreft de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van de vrijstelling moest worden vernietigd, niet gehouden alle door [appellant] gestelde schadeonderdelen te behandelen. Het ligt evenmin op de weg van de Afdeling om op die schadeonderdelen in te gaan, reeds omdat de gemeenteraad op grond van de uitspraak van de rechtbank bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar de zaak vanuit een ander uitgangspunt opnieuw dient te bezien. De vernietiging betreft immers mede de in het besluit van 29 september 2005 gehanteerde maatstaf voor de vergoeding van schade, hetgeen door [appellant] in hoger beroep niet is bestreden. De Afdeling tekent hierbij aan dat de gemeenteraad op grond van de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2007 is gehouden om bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar op alle door [appellant] in dit verband gestelde schadeonderdelen in te gaan.
2.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
85-505.