ECLI:NL:RVS:2008:BC4226

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704101/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vergunning voor geluidshinder door inrichting voor opslag en transport van grondstoffen en afvalstoffen

Op 13 februari 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Twenterand. De zaak betreft de verlening van een revisievergunning op 24 april 2007 voor een inrichting die grondstoffen en afvalstoffen opslaat, overslaat en transporteert. De vergunninghouder kreeg toestemming voor deze activiteiten, maar de appellant, die in de nabijheid woont, heeft hiertegen beroep aangetekend vanwege geluidhinder. De appellant stelt dat de geluidgrenswaarden in de vergunning te hoog zijn en onvoldoende bescherming bieden tegen geluidsoverlast.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Wet milieubeheer besproken, met name artikel 8.10 en 8.11, die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder een vergunning kan worden verleend of geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de geluidgrenswaarden die door het college zijn vastgesteld, niet in overeenstemming zijn met de richtlijnen van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De geluidgrenswaarden voor de avondperiode zijn te hoog en bieden onvoldoende bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de vastgestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn. Het besluit van het college is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarom heeft de Raad van State het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Tevens is bepaald dat de gemeente Twenterand het griffierecht aan de appellant moet vergoeden.

Uitspraak

200704101/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Twenterand (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het opslaan, overslaan en transporteren van grondstoffen en afvalstoffen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 mei 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 11 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2008, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door A.G.J. van Weering, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.2. [appellant] stelt geluidhinder te ondervinden van het in werking zijn van de inrichting. Hij voert aan dat de in de vergunningvoorschriften 2.1 en 2.2 gestelde geluidgrenswaarden voor de avond- en de nachtperiode onaanvaardbaar hoog zijn. De gestelde geluidgrenswaarden voor zon- en feestdagen zijn volgens hem evenmin toereikend.
2.2.1. In voorschrift 2.1 heeft het college geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gesteld van 27 dB(A) tot 33 dB(A) in de avond- en nachtperiode ter plaatse van een aantal in het voorschrift genoemde referentiepunten, zijnde woningen van derden.
In voorschrift 2.2 heeft het college geluidgrenswaarden gesteld voor het maximale geluidniveau van 65 dB(A) tot 70 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) tot 63 dB(A) voor de nachtperiode op dezelfde referentiepunten als in voorschrift 2.1.
In voorschrift 2.3 heeft het college geluidgrenswaarden gesteld voor zondagen en algemeen erkende feestdagen ter plaatse van dezelfde referentiepunten als in de voorschriften 2.1 en 2.2. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn geluidgrenswaarden gesteld van 35 dB(A) tot 40 dB(A) in de dagperiode en van 27 dB(A) tot 33 dB(A) in de avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau zijn geluidgrenswaarden gesteld van 65 dB(A) in de dag- en avondperiode en van 60 tot 63 dB(A) in de nachtperiode.
2.2.2. Het college heeft voor de beoordeling van de door de inrichting te veroorzaken geluidbelasting de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. De in de voorschriften 2.1 en 2.3 opgelegde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau komen overeen met de richtwaarden die in de Handreiking voor een, zoals hier aan de orde, rustige woonwijk met weinig verkeer worden genoemd.
2.2.3. In paragraaf 3.2 van de Handreiking worden de waarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode aangemerkt als de maximaal aanvaardbaar te achten grenswaarden voor het maximale geluidniveau. Paragraaf 3.2 van de Handreiking biedt - voor zover hier van belang - de mogelijkheid om in gevallen waarin niet aan de grenswaarde van 60 dB(A) gedurende de nachtperiode kan worden voldaan in een onvermijdbare situatie waarin technische noch organisatorische maatregelen soelaas bieden om het maximale geluidniveau te beperken, de grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode met ten hoogste 5 dB(A) te overschrijden. Deze uitzonderlijke situaties dienen in de vergunning te worden aangegeven. Voor de avondperiode voorziet de Handreiking niet in een ontheffingsmogelijkheid, zodat daarvoor eveneens van een maximaal geluidniveau van ten hoogste 65 dB(A) moet worden uitgegaan.
2.2.4. De in voorschrift 2.2 voor de nachtperiode gestelde maximale geluidgrenswaarden en de in voorschrift 2.3 voor de avondperiode gestelde maximale geluidgrenswaarden zijn niet hoger dan de waarden die hiervoor in de Handreiking als ten hoogste aanvaardbaar worden geacht.
2.2.5. De in voorschrift 2.2 gestelde geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau gedurende de avondperiode ter plaatse van de referentiepunten Tonnendijk 17, Schoolstraat 7 en Schoolstraat 8 zijn hoger dan 65 dB(A). Nu de Handreiking voor de avondperiode niet in een ontheffingmogelijkheid voorziet, heeft het college in zoverre niet gehandeld in overeenstemming met het door hem gekozen uitgangspunt. Gelet hierop heeft hij onvoldoende gemotiveerd waarom de grenswaarden in voorschrift 2.2, wat de avondperiode betreft, een toereikende bescherming bieden tegen onaanvaardbare geluidhinder vanwege de inrichting. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.2.6. De in voorschrift 2.3 gestelde geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau gedurende de nachtperiode zijn hoger dan 60 dB(A). Het college heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de in de nachtperiode voorkomende activiteiten noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering en dat redelijkerwijs geen maatregelen of aanvullende voorzieningen in de vorm van een afscherming te treffen zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat sprake is van een onvermijdbare situatie, waarin technische noch organisatorische maatregelen soelaas bieden om het maximale geluidniveau te beperken. Het bestreden besluit is ook op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.3. Het beroep is gegrond. Nu het aspect geluid bepalend is voor de beantwoording van de vraag of vergunning kan worden verleend, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand van 24 april 2007, kenmerk M 05-2006;
III. gelast dat de gemeente Twenterand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
407-492.