ECLI:NL:RVS:2008:BC4217

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200709061/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking verklaring van geen bezwaar door de minister van Binnenlandse Zaken

Op 5 februari 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) een voorlopige voorziening heeft verzocht. Dit verzoek volgde op de intrekking van de verklaring van geen bezwaar voor het uitoefenen van een vertrouwensfunctie die eerder aan [wederpartij] was afgegeven. De minister had deze intrekking op 12 april 2007 gedaan, maar het bezwaar van [wederpartij] tegen deze intrekking werd door de minister ongegrond verklaard op 3 september 2007. Hierop heeft [wederpartij] beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 19 november 2007 het beroep gegrond verklaarde en de minister opdroeg om het besluit van 12 april 2007 te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op het bezwaarschrift.

De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 januari 2008 zijn zowel de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, als [wederpartij], bijgestaan door mr. J.L. Veenstra, aanwezig geweest. De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet op voorhand kan worden afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De voorzitter heeft uiteindelijk besloten dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van [wederpartij] totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, en heeft de schorsing van het besluit van 12 april 2007 opgeheven.

Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzitter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het in het belang van de rechtszekerheid is om de minister niet te verplichten tot een nieuw besluit totdat er een definitieve uitspraak is gedaan.

Uitspraak

200709061/2.
Datum uitspraak: 5 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3987 en 07/4034 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2007 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) de aan [wederpartij] afgegeven verklaring van geen bezwaar voor het uitoefenen van een vertrouwensfunctie ingetrokken.
Bij besluit van 3 september 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2007, verzonden op 21 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 september 2007 vernietigd, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat het besluit van 12 april 2007 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking door de minister van het besluit op het bezwaarschrift.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar in dienst van het ministerie, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.L. Veenstra, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de minister in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak, voor zover deze inhoudt dat de minister opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist, en dat de schorsing door de voorzieningenrechter van het besluit van 12 april 2007 wordt opgeheven.
2.3. Niet op voorhand is buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de minister de verklaring van geen bezwaar niet in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Gelet hierop en op de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorzieningen te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. heft bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing door de voorzieningenrechter van het besluit van 12 april 2007, kenmerk 2813619/01, op.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2008
419.