ECLI:NL:RVS:2008:BC3854
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- M.G.J. Parkins-de Vin
- J. van de Kolk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van de staatssecretaris van Justitie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling was op 22 november 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris heeft op 27 november 2007 de vreemdeling naar een uitzetcentrum overgebracht, maar heeft pas op de zesde dag na de inbewaringstelling, op 28 november 2007, een vlucht naar Londen aangevraagd. De staatssecretaris betoogde dat hij in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld en dat er geen sprake was van een inbreuk op de vereiste voortvarendheid bij de uitzetting.
De Raad van State oordeelde dat, hoewel de staatssecretaris geen verklaring had gegeven voor de vertraging in de overbrenging naar het uitzetcentrum, hij de dag na de overbrenging een vlucht had aangevraagd. De Raad concludeerde dat er geen grond was om de bewaring onrechtmatig te achten, omdat de staatssecretaris in zijn geheel niet onzorgvuldig had gehandeld. De grief van de staatssecretaris slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden in naam der Koningin recht deden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2008.