ECLI:NL:RVS:2008:BC3854

Raad van State

Datum uitspraak
31 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708863/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J. van de Kolk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en voortvarendheid van de staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling was op 22 november 2007 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris heeft op 27 november 2007 de vreemdeling naar een uitzetcentrum overgebracht, maar heeft pas op de zesde dag na de inbewaringstelling, op 28 november 2007, een vlucht naar Londen aangevraagd. De staatssecretaris betoogde dat hij in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld en dat er geen sprake was van een inbreuk op de vereiste voortvarendheid bij de uitzetting.

De Raad van State oordeelde dat, hoewel de staatssecretaris geen verklaring had gegeven voor de vertraging in de overbrenging naar het uitzetcentrum, hij de dag na de overbrenging een vlucht had aangevraagd. De Raad concludeerde dat er geen grond was om de bewaring onrechtmatig te achten, omdat de staatssecretaris in zijn geheel niet onzorgvuldig had gehandeld. De grief van de staatssecretaris slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden in naam der Koningin recht deden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 januari 2008.

Uitspraak

200708863/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/44325 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2007, verzonden op 12 december 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en hem schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu tussen de datum van inbewaringstelling en de datum van uitzetting twaalf dagen zijn verstreken en hij redelijkerwijs binnen drie dagen een vlucht naar Londen had kunnen aanvragen, aangezien de vreemdeling in het bezit was van een in het Verenigd Koninkrijk afgegeven vluchtelingenpaspoort en tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een concreet woonadres in Manchester had genoemd. Daartoe betoogt hij, samengevat weergegeven, dat volgens de paragrafen A4/6.3 en A4/6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) de vreemdeling in verband met zijn uitzetting diende te worden overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V), de uitzetting over het algemeen plaatsvindt via een van de uitzetcentra en vreemdelingen die reeds in bewaring zijn gesteld, daartoe naar een uitzetcentrum worden overgebracht. Niet is gebleken dat hij de uitzetting van de vreemdeling niet zo spoedig als mogelijk ter hand heeft genomen, nadat de vreemdeling naar het uitzetcentrum was overgebracht en zijn dossier was overgedragen aan de DT&V, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Volgens paragraaf A4/6.3 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, is de DT&V, behoudens enkele uitzonderingen, verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de uitzetting.
Volgens paragraaf A4/6.4 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, vindt uitzetting over het algemeen plaats via een van de uitzetcentra en worden vreemdelingen die reeds in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, op basis van de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel overgebracht naar een uitzetcentrum.
2.1.2. De vreemdeling is op 27 november 2007 overgebracht naar een uitzetcentrum. Op 28 november 2007 heeft de staatssecretaris ten behoeve van hem een vlucht naar Londen aangevraagd. Op 3 december 2007 is de vreemdeling met deze vlucht uitgezet.
2.1.3. Hoewel de staatssecretaris geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat de vreemdeling eerst op de zesde dag van de bewaring naar een uitzetcentrum is overgebracht, heeft hij reeds de dag na de overbrenging een vlucht naar Londen ten behoeve van de vreemdeling aangevraagd. De staatssecretaris heeft gehandeld in overeenstemming met het beleid als hiervoor onder 2.1.1. weergegeven. Hoewel niet is gebleken dat hij in dit geval op onderdelen van de uitzettingsprocedure niet sneller had kunnen handelen, is wat betreft het verloop van de hiervoor beschreven handelingen in zijn geheel geen sprake van een inbreuk op de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid, zodat geen grond bestaat de bewaring om die reden onrechtmatig te achten.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 november 2007 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en omdat aan de overige hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 december 2007 in zaak nr. 07/44325;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2008
347-551.
Verzonden: 31 januari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak