ECLI:NL:RVS:2008:BC3683

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706384/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen en adequate opvang in het opvangcentrum Don Bosco

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie, waarbij hen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. De vreemdelingen, die als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) worden aangemerkt, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de staatssecretaris om hen een verblijfsvergunning te verlenen onder de voorwaarde dat zij vrijwillig terugkeren naar de Democratische Republiek Congo (DRC). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat er adequate opvang beschikbaar was in de DRC, en had de besluiten van de staatssecretaris vernietigd.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er adequate opvang beschikbaar is in het opvangcentrum Don Bosco in de DRC, en dat de vreemdelingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun keuze om niet vrijwillig terug te keren. De Raad stelt vast dat de opvangcapaciteit in het opvangcentrum uitsluitend beschikbaar is voor amv's die op vrijwillige basis terugkeren, en dat de vreemdelingen, door te kiezen voor een niet-vrijwillige terugkeer, geen aanspraak kunnen maken op deze opvang. De rechtbank heeft dit niet onderkend, en de Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond. De besluiten van de staatssecretaris worden herbeoordeeld in het licht van de beroepsgronden die in eerste aanleg zijn ingediend. De Raad concludeert dat de vreemdelingen geen recht hebben op een verblijfsvergunning, omdat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat er adequate opvang beschikbaar is in de DRC, en dat de vreemdelingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun keuze om niet vrijwillig terug te keren.

Uitspraak

200706384/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie,
2. [appellanten],
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/8259 en 06/8263 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 3 augustus 2007 in de gedingen tussen:
[appellanten],
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 augustus 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) geweigerd om [appellanten] (hierna: de vreemdelingen) ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij onderscheiden besluiten van 4 december 2006 heeft de minister de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 augustus 2007, verzonden op 8 augustus 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 september 2007, en de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 september 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluiten van 4 december 2006 heeft de minister de vreemdelingen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv) verleend, geldig tot 26 juni 2005. Hij heeft zich, samengevat weergegeven, op het standpunt gesteld dat per 26 juni 2005 adequate opvang in het opvangcentrum van de Congregatie der Salesianen (hierna: Don Bosco) in de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC) aanwezig is, zoals is vermeld in paragraaf C8/44.6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) welke is gebaseerd op informatie uit het algemene ambtsbericht van de minister van
Buitenlandse Zaken inzake de DRC van 1 april 2005.
2.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is de minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als amv.
Ingevolge artikel 3.56, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 is een voorwaarde voor aanwending van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, dat er naar het oordeel van de minister voor de amv, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of in een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
In paragraaf C8/44.6.6 van de Vc 2000, ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is vermeld dat voor amv's adequate opvang in de DRC voorhanden is en dat voor vier uit Nederland teruggekeerde amv's opvang is geregeld in het opvangcentrum Don Bosco. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij de betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.
2.3. Met betrekking tot het hoger beroep van de vreemdelingen
2.4. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd als grief 1 en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de
Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.5. In grief 2 klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte door de staatssecretaris bevestigd en voldoende toegelicht heeft geacht dat sprake is van structurele opvang in het opvangcentrum Don Bosco, in die zin dat in de contracten tussen het opvangcentrum en de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) is vastgelegd dat de uit Nederland teruggekeerde amv's tot hun achttiende levensjaar worden opgevangen. Volgens de vreemdelingen is geen sprake van structurele opvang, omdat de staatssecretaris in zijn brief van 12 juni 2007 heeft vermeld dat het contract tussen het opvangcentrum en de IOM afloopt op 31 oktober 2007.
2.5.1. In de brief van 12 juni 2007 heeft de staatssecretaris vermeld dat het contract tussen het opvangcentrum en de IOM eindigt op 31 oktober 2007. In zijn pleitnota, opgesteld ten behoeve van de zitting bij de rechtbank op 17 juli 2007, heeft hij gesteld dat de wens bestaat het project te continueren, maar dat een eventuele voorzetting daarvan hoe dan ook geen gevolgen heeft voor de opvang van amv's die onder het lopende project zijn of zouden zijn teruggekeerd, omdat zij in ieder geval tot hun achttiende jaar in het opvangcentrum Don Bosco worden opgevangen.
De rechtbank heeft die uitleg terecht juist geacht. In onderdeel 5c van het contract tussen het opvangcentrum en de IOM is bepaald dat het opvangcentrum vier opvangplaatsen beschikbaar houdt voor uit Nederland teruggekeerde amv's en dat die plaatsen na beëindiging van het project beschikbaar blijven totdat de amv's, die gedurende het project zijn geplaatst, de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. Bij besluiten van 4 december 2006, en derhalve lopende het project, heeft de minister twee van de beschikbare plaatsen in het opvangcentrum Don Bosco bestemd voor de vreemdelingen. Uit voornoemd onderdeel van het contract volgt, dat deze opvang tot de achttiende levensjaar van de vreemdelingen beschikbaar is. De grief faalt.
2.6. Het hoger beroep van de vreemdelingen is kennelijk ongegrond.
2.7. Met betrekking tot het hoger beroep van de staatssecretaris
2.8. In de grieven, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen in een patstelling geraken, nu niet in geschil is dat de vier plaatsen in het opvangcentrum Don Bosco beschikbaar zijn voor amv's die vrijwillig uit Nederland terugkeren en de vreemdelingen zullen weigeren Nederland vrijwillig te verlaten. De Nederlandse regering heeft er zelf voor gekozen de "vrijwilligheid van de terugkeer" onderdeel te laten uitmaken van het contract met het opvangcentrum, zodat het niet redelijk is de vreemdelingen een verblijfsvergunning per 26 juni 2005 te onthouden, nu adequate opvang voor de vreemdelingen per die datum feitelijk ontbreekt, aldus de rechtbank. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank miskend dat, voor zover er al sprake is van een patstelling, de vreemdelingen hieraan zelf een einde kunnen maken door vrijwillig terug te keren. Indien de vreemdelingen er niettemin voor kiezen daarvan geen gebruik te maken, moet dit voor hun rekening en risico komen.
2.8.1. Vastgesteld moet worden dat, mede met inachtneming van hetgeen onder 2.4 en 2.5 is overwogen, in het opvangcentrum Don Bosco adequate opvang voor de vreemdelingen beschikbaar is. Niet in geschil is, dat in het contract tussen het opvangcentrum en de IOM is vastgelegd dat de opvangcapaciteit ten behoeve van de uit Nederland teruggekeerde amv's uitsluitend beschikbaar is voor minderjarigen die op vrijwillige basis zijn teruggekeerd. Dat de vreemdelingen, naar zij stellen, niet vrijwillig naar de DRC zullen terugkeren, en daarmee ervoor kiezen geen gebruik van deze opvang te zullen maken, doet niet aan het vorenstaande af. Daarbij dient de keuze van de vreemdelingen om niet vrijwillig terug te keren, voor hun risico te komen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grieven slagen.
2.9. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 4 december 2006 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
2.9.1. De vreemdelingen voeren aan dat de minister onvoldoende is ingegaan op hun beroep op het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK).
De vreemdelingen hebben een beroep gedaan op de artikelen 2, 3, 6, 19 en 20 van het IVRK. Voor zover die bepalingen al een direct toepasbare norm inhouden, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de minister zich met het oog op die bepalingen onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de vreemdelingen.
2.9.2. In hetgeen de vreemdelingen hebben aangevoerd, wordt voorts geen grond gezien om te oordelen dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in de onderhavige gevallen geen aanleiding bestaat gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid, als neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.9.3. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.9.4. De Afdeling zal de door de vreemdelingen tegen de besluiten van
4 december 2006 ingestelde beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 3 augustus 2007 in zaken
nrs. 06/8259 en 06/8263;
IV. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah Oemar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Nasrullah-Oemar
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2008
404.
Verzonden: 28 januari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak