Datum uitspraak: 6 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9331 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juni 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap Uitzendburo Oranje B.V., gevestigd te Den Haag,
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 16 juni 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) de besloten vennootschap Uitzendburo Oranje B.V. (hierna: Oranje) een boete van € 8.000 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door Oranje gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 juni 2007, verzonden op 15 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door Oranje ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, zelf in de zaak voorzien en het besluit van 16 juni 2006 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Oranje heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. De minister betoogt dat de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar overweging dat de aan de tewerkstellingsvergunning verbonden beperking van maximaal tien uur per week, niet geldt gedurende de maanden juni, juli en augustus, nu niet is gebleken dan wel is tegengeworpen dat de vreemdeling buiten deze maanden werkzaamheden heeft verricht. Hiertoe voert de minister aan dat de op de tewerkstellingsvergunning vermelde aantekening "arbeid als werkstudent (maximaal tien uur per week)" niet anders kan worden uitgelegd dan dat de betrokken vreemdeling maximaal tien uur per week arbeid mocht verrichten. Achtergrond van de vergunningverlening onder deze beperking is dat het gaat om arbeid van bijkomende aard, zodat de voortgang van de studie niet in gevaar komt en geen sprake is van verdringing van Nederlands arbeidsaanbod. Bovendien heeft Oranje verklaard over het hoofd te hebben gezien dat de vreemdeling maar maximaal tien uur per week mocht werken en alleen op de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning te hebben gelet, aldus de minister.
2.1.1. Volgens paragraaf 26 van de Uitvoeringsregels Wav behoeft voor buitenlandse studenten in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdende met het volgen van studie toetsing aan de voorwaarden vervat in artikel 8, eerste lid, van de Wav niet plaats te vinden, indien de arbeid onder marktconforme voorwaarden plaatsvindt en:
a. uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus plaatsvindt, of
b. niet meer dan tien uur per week beslaat
én indien bij de aanvraag tevens een verklaring van de onderwijsinstelling is gevoegd, inhoudende dat de betreffende persoon als student bij de desbetreffende onderwijsinstelling staat ingeschreven.
Voor alle andere arbeid geldt de normale procedure, inclusief het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wav.
2.1.2. Ter zitting heeft de minister desgevraagd toegelicht dat in de praktijk twee verschillende tewerkstellingsvergunningen worden verleend aan werkstudenten: een tewerkstellingsvergunning voor de maanden juni, juli en augustus of een vergunning voor maximaal tien uur per week. De vergunning voor de maanden juni, juli en augustus heeft een begindatum vanaf 1 juni en een einddatum 31 augustus en bevat geen beperking voor het aantal uren arbeid dat mag worden verricht. De vergunning voor maximaal tien uur per week, heeft een geldigheidsduur lopende het studiejaar en vermeldt uitdrukkelijk de beperking "maximaal tien uur per week". Het aantal uren dat per studiejaar volgens beide vergunningen mag worden gewerkt komt ongeveer overeen.
2.1.3. De aan Oranje ten behoeve van de vreemdeling verleende tewerkstellingsvergunning was verleend met ingang van 9 februari 2005 en vermeldde expliciet dat maximaal tien uur per week arbeid mocht worden verricht. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vermelde beperking niet geldt gedurende de maanden juni, juli en augustus en Oranje niet heeft gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 oktober 2006 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. Oranje heeft in beroep aangevoerd dat de vreemdeling over de periode waarvoor de tewerkstellingsvergunning is afgegeven gemiddeld niet meer dan tien uur per week arbeid heeft verricht, zodat het aantal toegestane uren niet is overschreden.
Het betoog faalt, omdat de aan de tewerkstellingsvergunning verbonden beperking "arbeid als werkstudent (maximaal tien uur per week)" per week geldt en Oranje door de vreemdeling in juli en augustus 2005 meer dan tien uren per week te laten werken de beperking waaronder de vergunning is verleend niet in acht heeft genomen. Dat de vreemdeling gemiddeld over de gehele periode waarvoor de tewerkstellingsvergunning is verleend niet meer dan tien uur per week heeft gewerkt, is dan ook niet van belang.
2.3.1. Ook het betoog van Oranje in beroep dat de boete zou moeten worden gematigd of kwijtgescholden omdat zij de tewerkstellingsvergunning slechts verkeerd heeft gelezen, kan niet slagen, nu deze fout voor haar risico komt en haar niet kan disculperen.
2.4. Gelet op het vorenstaande verklaart de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 juni 2007 in zaak nr. 06/9331;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008