ECLI:NL:RVS:2008:BC3621

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703775/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding door gemeenteraad Ede na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die het beroep tegen een besluit van de gemeenteraad van Ede ongegrond verklaarde. De gemeenteraad had op 13 oktober 2005 aan de appellant een vergoeding van € 9000,00 toegekend voor planschade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 januari 2005. De appellant stelde dat hij schade leed door waardevermindering van zijn woning als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan, vastgesteld op 21 november 1996, en het daarop gebaseerde uitwerkingsplan van 22 mei 2001. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad terecht had vastgesteld dat de appellant niet in een nadeliger positie was komen te verkeren door de planologische wijzigingen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2008 behandeld. De appellant voerde aan dat de gemeenteraad onvoldoende rekening had gehouden met de gevolgen van de bouw van het project 'Gelderberg' en dat de verkeersbelasting door het nieuwe plan zou toenemen, wat zou leiden tot overlast en schade. De rechtbank had echter terecht geoordeeld dat de gemeenteraad het advies van de schadebeoordelingscommissie, die de schade had vastgesteld, mocht volgen. De Afdeling concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de gemeenteraad onzorgvuldig had gehandeld of dat het rapport van de commissie gebreken vertoonde.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van planologische wijzigingen en de criteria voor het toekennen van planschadevergoeding.

Uitspraak

200703775/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ede,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3197 van de rechtbank Arnhem van 19 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft de raad van de gemeente Ede (hierna: de gemeenteraad) appellant € 9000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2005, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 27 april 2006 heeft de gemeenteraad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2007, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 oktober 2007 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K.E. Hendriksen, gemachtigde, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.W. Dorresteijn, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
2.3. Appellant is eigenaar van een vrijstaande woning gelegen aan de [locatie] te Ede (hierna: het pand). Appellant heeft de gemeenteraad verzocht hem op grond van artikel 49 van de WRO een vergoeding toe te kennen voor de schade die hij stelt de lijden door waardevermindering van het pand als gevolg van het op 21 november 1996 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Ede-centrum" en het daarop gebaseerde, door burgemeester en wethouders op 22 mei 2001 vastgestelde uitwerkingsplan "Omgeving Raadhuisstraat/Arnhemseweg" (hierna gezamenlijk: het nieuwe plan). Deze plannen zien onder meer op gronden gelegen tegenover het pand en op naastgelegen gronden aan de overzijde van het kruispunt Raadhuisstraat/Arnhemseweg.
2.4. De gemeenteraad heeft dit verzoek ingevolge artikel 5 van de procedureverordening planschadevergoeding 1998 voorgelegd aan een schadebeoordelingscommissie. Deze bestond uit mr. J.H.M. van Iersel en ing. F.L. Frerichs van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. Zij hebben een rapport uitgebracht, gedateerd 20 juli 2005 (hierna: het rapport van Oranjewoud), dat nader is aangevuld bij brief van 7 september 2005. In dit rapport wordt een vergelijking gemaakt tussen het voordien geldende, door de gemeenteraad op 7 november 1985 vastgestelde, bestemmingsplan "Ede-centrum" (hierna: het oude plan) en het nieuwe plan. Geconcludeerd wordt dat appellant als gevolg van het nieuwe plan in een nadeliger positie is komen te verkeren. De schade wordt op € 9000,00 begroot. De gemeenteraad heeft dit advies gevolgd en aan zijn besluiten ten grondslag gelegd.
2.5. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in een nadeliger positie is gekomen als gevolg van de planologische ontwikkelingen op gronden gelegen direct ten zuidwesten van de kruising van de Arnhemseweg met de in elkaars verlengde liggende Klinkenbergerweg en Raadhuisstraat (hierna: de kruising), in het bijzonder de bouw op deze locatie van het pand op de hoek Arnhemseweg/Klinkenbergerweg, bestaande uit kantoren en appartementen genaamd "Gelderberg". Hij betoogt in dit verband dat niet is onderkend dat ten onrechte de voor het project "Gelderberg" verleende vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, niet in aanmerking is genomen.
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de betrokken vrijstellingsmogelijkheden onvoldoende door de gemeenteraad bij de beoordeling zijn betrokken. Anders dan appellant heeft gesteld is de bij het besluit van 21 april 1998 voor de "Gelderberg" verstrekte bouwvergunning niet met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO verleend. Niet kan dan ook worden tegengeworpen dat in de in het rapport van Oranjewoud opgenomen planvergelijking II, die op dit gebied betrekking heeft, geen rekening is gehouden met een dergelijke vrijstelling.
2.5.2. Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het uitgangspunt in het rapport van Oranjewoud dat de bouwmogelijkheden op de desbetreffende gronden in het nieuwe plan slechts marginaal verschillen met die in het oude plan en dat daarom geen planologisch nadeliger situatie is ontstaan, niet juist is. Het bebouwingspercentage van 60 is gelijk gebleven, evenals de minimale afstand tussen het object van appellant en de op te richten bebouwing binnen het bestemmingsvlak. Voor wat betreft de hoogte van de bebouwing is niet zonder belang dat in de oude situatie de mogelijkheid bestond tot het aanbrengen van dakkapellen in een schuine kap of de toepassing van een lessenaarsdak waarmee een vergelijkbare ruimtelijke invulling kon worden gerealiseerd als onder het nieuwe regime. Ten slotte heeft de rechtbank ook terecht in aanmerking genomen dat de afstand tussen het pand en de betrokken gronden 52 meter is en dat daartussen de meervermelde - drukke - kruising van wegen ligt.
2.6. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad onvoldoende heeft onderkend dat het nieuwe plan tot een grotere verkeersbelasting zal leiden, die overlast in de vorm van geluidhinder, stankhinder en luchtverontreiniging tot gevolg heeft. Deze overlast leidt tot schade die op grond van artikel 49 WRO voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts klaagt appellant dat in het rapport van Oranjewoud de luchtkwaliteit ten onrechte niet als afzonderlijke schadefactor is beoordeeld.
2.6.1. Dit betoog faalt evenzeer. Niet is gebleken dat in het rapport van Oranjewoud op dit punt een onjuist standpunt is ingenomen. Gelet op de ligging van de met het nieuwe plan te realiseren woningen/kantoorruimte tegenover het pand aan de zeer verkeersintensieve Raadhuisstraat, die een belangrijke doorgaande route in Ede betreft met 12 à 13.000 motorvoertuigen per etmaal in 1993 hetgeen nadien nog is toegenomen, en de (woon)bebouwing die onder het oude regime al mogelijk was, zullen de verkeersbewegingen in de Raadhuisstraat ten gevolge van de planologische wijziging niet betekenisvol toenemen. Voor zover appellant in dit verband nog heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2007, in zaak nr.
200604781/1, zij opgemerkt dat deze uitspraak ziet op een situatie waarin het nieuwe plan het planologisch mogelijk maakt dat een provinciale weg wordt aangelegd. Deze situatie is niet op één lijn te stellen met dit geval waar de planologische wijziging geen betrekking heeft op de Raadhuisstraat. In het oude en nieuwe plan is deze straat aangewezen voor verkeersdoeleinden en het nieuwe plan is op dit punt niet ruimer dan het oude plan. Gelet hierop faalt ook de klacht die betrekking heeft op de luchtkwaliteit, die immers samenhangt met de gestelde toegenomen verkeersbelasting.
2.7. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het advies van Oranjewoud onzorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevatte dat de besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd, is de Afdeling evenals de rechtbank van oordeel dat de gemeenteraad het rapport van Oranjewoud aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van planschade ten grondslag heeft mogen leggen. Ook hetgeen appellant in dat verband heeft betoogd, treft geen doel.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
224.