ECLI:NL:RVS:2008:BC3606

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704200/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor sanering perceel in Hoek van Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had op 4 mei 2007 het bezwaar van de Stichting tot Beheer van de Loswal "De Bonnen" en Dura Vermeer Milieu B.V. gegrond verklaard, waardoor het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland om vrijstelling te verlenen voor de sanering van een perceel in de Oranjebuitenpolder werd vernietigd. Het dagelijks bestuur had op 30 mei 2006 vrijstelling verleend voor een periode van maximaal vijf jaar voor de sanering van het perceel, dat kadastraal bekend is als deelgemeente Hoek van Holland, sectie A en E, 955 en 361.

De stichting en Dura Vermeer Milieu B.V. stelden dat hun belangen niet voldoende waren meegewogen in het besluit van het dagelijks bestuur. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stichting, die op een afstand van 300 tot 400 meter van het perceel is gevestigd, en Dura, die op het terrein een bedrijf voor het be- en verwerken van baggerspecie exploiteert, als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam stelde in hoger beroep dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat de stichting en Dura niet-ontvankelijk waren in hun beroep.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het college niet had aangetoond dat de saneringswerkzaamheden binnen de gestelde termijn van vijf jaar zouden worden voltooid. De Raad oordeelde dat er onvoldoende concrete gegevens waren om de tijdelijkheid van de werkzaamheden te waarborgen. De uitspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de stichting en Dura.

Uitspraak

200704200/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 07/1040 en 07/1041 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2007 in het geding tussen:
1. de stichting "Stichting tot Beheer van de Loswal "De Bonnen"", gevestigd te Monster,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Dura Vermeer Milieu B.V.", gevestigd te Hoofddorp
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland (hierna: het dagelijks bestuur) aan het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (hierna: het OBR) vrijstelling verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaren ten behoeve van de sanering van het perceel, kadastraal bekend deelgemeente Hoek van Holland, sectie A en E, 955 en 361, gelegen in de Oranjebuitenpolder aan het Nieuw Oranjekanaal (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door de Stichting tot Beheer van de Loswal "De Bonnen" (hierna: de stichting) en Dura Vermeer Milieu B.V. (hierna: Dura) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 mei 2006 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 4 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door de stichting en Dura ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 februari 2007 vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van die uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) bij brief van 14 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2007.
Bij brief van 16 augustus 2007 hebben de stichting en Dura van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord de stichting, vertegenwoordigd door H. Uitterhoeve en door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels, advocaat te Honselersdijk, en Dura, vertegenwoordigd door A. Pik en eveneens door voormelde mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels.
2. Overwegingen
2.1. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de stichting en Dura in hun beroep niet-ontvankelijk hadden moeten worden verklaard, omdat hun belangen niet rechtstreeks bij het vrijstellingsbesluit zijn betrokken.
2.1.1. De stichting is eigenaresse van een terrein, dat is gelegen op een afstand van 300 tot 400 m van het perceel. Nu, naar ter zitting door het college is erkend, het perceel uitsluitend kan worden bereikt over dezelfde toegangsweg als waarvan de stichting gebruik maakt om haar terrein te bereiken en de stichting zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld als gevolg van de saneringswerkzaamheden problemen te verwachten met betrekking tot de verkeersafwikkeling, is haar belang rechtstreeks bij het vrijstellingsbesluit betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Dura exploiteert op het terrein een bedrijf voor het be- en verwerken van baggerspecie. Niet in geschil is dat haar activiteiten overeenstemmen met die welke in het kader van de saneringswerkzaamheden op het perceel zijn voorzien. Dura heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat als gevolg van de vestiging van de baggerspecielocatie op het perceel een lonende exploitatie van haar activiteiten onmogelijk dan wel ernstig bemoeilijkt zal worden. Gelet hierop heeft Dura een zodanig bijzonder, eigen belang bij het vrijstellingsbesluit, dat ook zij als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoek van Holland, Buitengebied-Oost" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied". De voorziene saneringswerkzaamheden zijn in strijd met dat bestemmingsplan.
2.2.1. Teneinde de saneringswerkzaamheden te kunnen uitvoeren, is met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is, dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de tijdelijkheid van het werk onvoldoende gewaarborgd is, zodat het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 19 van het Bro gesteld moeten worden.
2.3.1. Het betoog faalt. In het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 is voor de motivering daarvan verwezen naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van de deelgemeente Hoek van Holland. In dat advies wordt ter motivering van het tijdelijk karakter van het werk verwezen naar een besluit van het college in het kader van de Wet Bodemsanering van 9 oktober 2003 en een notitie van het OBR van 23 november 2006. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat uit dat besluit noch uit die notitie blijkt dat de voorziene saneringswerkzaamheden, waarvan de benodigde voorbereidingswerkzaamheden geacht worden deel uit te maken, daadwerkelijk binnen vijf jaren zullen zijn voltooid; dat uit voormelde stukken volgt dat de activiteiten binnen vijf jaren kunnen worden voltooid, is niet voldoende. Daarbij is tevens terecht in aanmerking genomen dat niet is gebleken welke werkzaamheden na aanvoer van de grond en bagger resteren om het werk te beëindigen en de situatie in overeenstemming met het bestemmingsplan te brengen en hoeveel tijd daarmee gemoeid zal zijn.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter met juistheid tot de conclusie gekomen dat onvoldoende concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn die voor de tijdelijkheid aanknopingspunten bieden en dat het besluit op bezwaar van 13 februari 2007 dan ook niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van artikel 19 van het Bro gesteld moeten worden.
De door het college in hoger beroep overgelegde notitie van de gemeentewerken Rotterdam van 17 juli 2007, waarin onder meer een uiteenzetting is gegeven over de tijdsduur van de saneringswerkzaamheden, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu daaruit evenmin zodanige aanknopingspunten blijken. Dit geldt tevens voor de door het college in hoger beroep overgelegde nadere notitie van de gemeentewerken Rotterdam van 30 november 2007, waarin met name wordt ingegaan op het proces van rijpen en inklinken van de baggerspecie.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij de Stichting tot Beheer van de Loswal "De Bonnen" en Dura Vermeer Milieu B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan hen onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Rotterdam een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
270-530.