Datum uitspraak: 31 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster A], gevestigd te [plaats], en [verzoekster B], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de raad) bij besluit van 4 april 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Vernieuwing Boven 't Y".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster A] en [verzoekster B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2007, hebben [verzoekster A] en [verzoekster B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar [verzoekster A] en [verzoekster B], vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar in dienst bij de provincie, is verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam en drs. A.M. Godschalk, projectleider.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een stadshart in Amsterdam-Noord, inclusief uitbreiding van het bestaande winkelcentrum "Boven 't Y".
2.3. [verzoekster A] en [verzoekster B], exploitant onderscheidenlijk eigenaar van een C1000 supermarkt in het plangebied, stellen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3 (G3)" dat onder meer voorziet in de uitbreiding van de detailhandelsfunctie in het plangebied met 7.540 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Zij voeren daartoe aan dat in de planvoorschriften behorende bij de bestemming "Gemengde doeleinden 3 (G3)" wat betreft de detailhandelsfunctie ten onrechte geen primaat is toegekend aan de twee thans in het plangebied gevestigde supermarkten, waaronder een C1000 supermarkt, om zich naar het betreffende plandeel te verplaatsen. [verzoekster A] en [verzoekster B] stellen dat een dergelijke bepaling noodzakelijk is teneinde een ontwrichtende overbewinkeling te voorkomen. Voorts stellen zij dat het ook de bedoeling van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord en de ontwikkelaar is om de twee thans in het plangebied gevestigde supermarkten te verplaatsen naar het betreffende plandeel.
2.4. Mede ten behoeve van het voorliggende plan heeft het stadsdeel een Detailhandelsstructuurnota opgesteld. Volgens deze nota bedraagt de mogelijke uitbreidingsruimte van het winkelcentrum "Boven 't Y" tot 2020 30.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte, hetgeen door [verzoekster A] en [verzoekster B] niet is bestreden. Het plan voorziet in een uitbreiding van de detailhandelsfunctie in het plangebied met 22.081 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid dat vrijstelling wordt verleend voor maximaal 7.919 m2 bedrijfsvloeroppervlakte. Het totaal aan uitbreidingen zal derhalve niet meer dan 30.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte bedragen.
Gelet hierop acht de voorzitter het door [verzoekster A] en [verzoekster B] gestelde gevaar voor een ontwrichtende overbewinkeling indien andere dan de twee thans in het plangebied gevestigde supermarkten zich ter plaatse vestigen, voorshands niet aannemelijk. De voorzitter verwacht daarom niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanleiding bestaat voor het opnemen van de door [verzoekster A] en [verzoekster B] gewenste voorschriften. Hierbij overweegt de voorzitter nog dat de raad terecht heeft opgemerkt dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.
2.5. Het plan voorziet in de door [verzoekster A] en [verzoekster B] gewenste mogelijkheid dat de twee thans in het plangebied gevestigde supermarkten zich naar het betreffende plandeel verplaatsen. Het is verder aan de desbetreffende partijen om al dan niet tot overeenstemming te komen over de daadwerkelijke verplaatsing van de supermarkten.
2.6. De conclusie is dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2008