ECLI:NL:RVS:2008:BC3223

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707214/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.N.H. Nguyen
  • H. Troostwijk
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van vreemdeling wegens herhaaldelijke veroordelingen en gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 januari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling was op 16 september 2005 ongewenst verklaard door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat hij een gevaar voor de openbare orde zou vormen. Dit besluit was gebaseerd op eerdere veroordelingen van de vreemdeling voor misdrijven, waaronder een transactieaanbod van € 50,00 en een veroordeling tot een geldboete van € 300,00, subsidiair zes dagen hechtenis, door de politierechter op 17 februari 2005.

De rechtbank had in haar uitspraak van 12 september 2007 geoordeeld dat de staatssecretaris niet had onderkend dat de veroordeling van de vreemdeling niet relevant was voor de ongewenstverklaring. De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank de beleidsregels van de Vreemdelingencirculaire 2000 niet correct had toegepast. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling door herhaaldelijk strafbare feiten te plegen, inderdaad een gevaar voor de openbare orde vormt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire en bevestigt dat herhaalde veroordelingen kunnen leiden tot een ongewenstverklaring, zelfs als deze veroordelingen niet onherroepelijk zijn. De Raad van State concludeerde dat de minister in redelijkheid tot de ongewenstverklaring had kunnen komen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200707214/1.
Datum uitspraak: 21 januari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/12237 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 september 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard.
Bij besluit van 9 februari 2006 heeft de minister, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 september 2007, verzonden op 17 september 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l.
2.2. Volgens paragraaf B1/2.2.4.4, onderdeel ad c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang, vallen ten aanzien van voormelde grond de volgende categorieën gevallen te onderscheiden:
"- Gevallen waarin (…);
- Gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen;
- Gevallen waarin (…)."
2.3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat, samengevat weergegeven, de rechtbank door te oordelen dat voor de toepasselijkheid van de in voormeld onderdeel van paragraaf B1/2.2.4.4 onder het tweede gedachtestreepje van de Vc 2000 opgenomen beleidsregel, de veroordeling van de vreemdeling bij vonnis van 17 februari 2005 tot een geldboete van € 300,00, subsidiair zes dagen hechtenis wegens overtreding van de artikelen 310 en 311, eerste lid, aanhef en onder sub 4, van het Wetboek van Strafrecht geen rol kan spelen, niet heeft onderkend dat in het licht van de bij laatstbedoelde categorie uitdrukkelijk genoemde gevallen en het oogmerk van die beleidsregel het niet meetellen van veroordelingen tot betaling van geldboetes ter zake van misdrijven een onlogische uitleg van het beleid inhoudt, zodat duidelijk is dat het niet noemen van een zodanige veroordeling op een omissie berust. Aan de ongegrondverklaring van het door de vreemdeling gemaakte bezwaar is derhalve terecht ten grondslag gelegd dat zij door het herhaald plegen van strafbare feiten, dusdanige overlast veroorzaakt dat zij wordt beschouwd als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid op grond waarvan zij terecht ongewenst is verklaard, aldus de staatssecretaris.
2.3.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 20 september 2007 in zaak nr. 200702206/1; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief reeds hierom slaagt.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5. Vast staat dat de vreemdeling ter zake van het plegen van een misdrijf op 9 januari 2003 een transactieaanbod heeft aanvaard van € 50,00 en vanwege een misdrijf door de politierechter bij vonnis van 17 februari 2005 is veroordeeld tot € 300,00, subsidiair zes dagen hechtenis. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat aldus sprake is van een geval dat onder de in paragraaf B1/2.2.4.4, onderdeel ad c, tweede gedachtestreepje, van de Vc 2000 genoemde categorie valt en de vreemdeling derhalve een gevaar vormt voor de openbare orde. In hetgeen de vreemdeling overigens in beroep heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister de vreemdeling niet in redelijkheid ongewenst heeft kunnen verklaren.
Het inleidende beroep, voor zover gericht tegen het besluit tot ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 september 2007 in zaak nr. 06/12237, voor zover deze strekt tot gegrondverklaring van het beroep gericht tegen het besluit op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit op het bezwaar tegen de ongewenstverklaring, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Nguyen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Nguyen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2008
421.
Verzonden: 21 januari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak