Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/34 van de rechtbank Maastricht van 7 juni 2007 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) aan het dagelijks bestuur van het Waterschap Roer en Overmaas (hierna: het dagelijks bestuur) een tegemoetkoming van € 22.191,57 voor opruimingskosten ten gevolge van de overstroming van de Maas in de periode van 2 januari 2003 tot 6 januari 2003 toegekend.
Bij besluit van 23 november 2005 heeft de minister het daartegen door het dagelijks bestuur gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door het dagelijks bestuur ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.Th.B. Drummen MM, ambtenaar in dienst van het Waterschap Roer en Overmaas, en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. R.Th.G. van der Veldt, advocaat voor de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vergezeld door L. Pruissen, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Regeling tegemoetkoming schade bij overstroming van de Maas januari 2003 (hierna: de Regeling) meldt degene die aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming in de schade of kosten dit uiterlijk 21 februari 2003 bij de Dienst Landelijke Service bij Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LASER) door middel van het daartoe bestemde schademeldingformulier. Een schademelding kan tot deze datum worden aangevuld.
Ingevolge het tweede lid draagt LASER na ontvangst van het schademeldingformulier zorg voor de taxatie van de schade.
Ingevolge het derde lid wordt een aanvraag tot verlening van een tegemoetkoming in de schade of kosten ingediend door middel van het door de schade-expert, in overleg met de aanvrager, ingevulde en door de aanvrager ondertekende formulier. De aanvraag wordt binnen acht dagen na verstrekking van het formulier ingediend.
2.2. In het besluit van 23 november 2005 heeft de minister het standpunt ingenomen dat bij de berekening van de tegemoetkoming de door het dagelijks bestuur in de aanvraag van 29 juli 2004 opgevoerde posten voor opstartkosten, schade en kosten aan infrastructurele voorzieningen en kosten voor beredding buiten beschouwing zijn gelaten, aangezien deze posten na afloop van de in artikel 18, eerste lid, van de Regeling gestelde termijn zijn gemeld.
2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de minister zich terecht op dat standpunt heeft gesteld.
2.4. In hoger beroep betoogt het dagelijks bestuur dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert het dagelijks bestuur aan dat, nu de door LASER ingeschakelde schade-experts niet slechts de opruimingskosten, maar ook de opstartkosten, schade en kosten aan infrastructurele voorzieningen en kosten voor beredding hebben vastgesteld, de minister de aanvraag van 29 juli 2004 volledig in behandeling heeft genomen. Voorts voert het dagelijks bestuur aan dat de rechtbank heeft miskend dat de overstroming van de Maas tot hectische omstandigheden bij het Waterschap Roer en Overmaas heeft geleid en dat een afwijking van artikel 18, eerste lid, van de Regeling in dit geval geen precedentwerking heeft.
2.4.1. Dat de door LASER ingeschakelde schade-experts zich bij de taxatie van de schade niet tot de opruimingskosten hebben beperkt en de minister bij het in behandeling nemen van de aanvraag geen uitzondering voor de door het dagelijks bestuur opgevoerde posten voor opstartkosten, schade en kosten aan infrastructurele voorzieningen en kosten voor beredding heeft gemaakt, betekent niet dat de minister geen gebruik mag maken van de bevoegdheid om op de voet van artikel 18, eerste lid, van de Regeling geen tegemoetkoming voor deze posten toe te kennen.
Voorts heeft de minister in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de door het dagelijks bestuur gestelde hectische omstandigheden ten gevolge van de overstroming van de Maas niet rechtvaardigen dat het dagelijks bestuur de opstartkosten, schade en kosten aan infrastructurele voorzieningen en kosten voor beredding, anders dan de opruimingskosten, niet binnen de in die bepaling gestelde termijn heeft gemeld. Daarbij is van belang dat het dagelijks bestuur na deze overstroming ruim zes weken de tijd heeft gehad om deze schade en kosten te melden.
Daarnaast heeft de minister in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat van afwijking van artikel 18, eerste lid, van de Regeling precedentwerking kan uitgaan, aangezien het dagelijks bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een unieke situatie sprake is, zodat niet valt uit te sluiten dat zich vergelijkbare omstandigheden zullen voordoen waaronder de minister opnieuw gehouden zal zijn van deze bepaling af te wijken. Bovendien zou afwijking leiden tot een ongerechtvaardigd onderscheid met oude gevallen waarin de bepaling onverkort is toegepast.
2.5. Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de beroepsgrond dat de minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de door het dagelijks bestuur, ten gevolge van de wijze van afhandeling van de aanvraag, onnodig gemaakte kosten in verband met de toelichting op de aanvraag.
2.5.1. Uit het beroepschrift en het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat het dagelijks bestuur een beroepsgrond als hiervoor bedoeld heeft aangevoerd. Evenmin noopte een voorschrift van openbare orde de rechtbank een oordeel over de vergoeding van deze kosten te geven. Dat betekent dat zij deze kosten terecht buiten beschouwing heeft gelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008