Datum uitspraak: 30 januari 2008.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1772 van de rechtbank Breda van 14 juni 2007 in het geding tussen:
het bestuur van het Faunafonds.
Bij besluit van 25 februari 2005 heeft het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds) de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in de door veldmuizen veroorzaakte schade aan zijn gewas wortelen afgewezen.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2007.
Bij brief van 21 augustus 2007 heeft het Faunafonds een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2007, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door drs. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, beiden werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw, is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van de Ffw, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
2.1.1. Het Faunafonds heeft beleidsregels vastgesteld omtrent, onder meer, de wijze van indiening van een verzoek voor een tegemoetkoming. Volgens artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (Stcrt. 2002, 69; hierna: de Regeling) kan het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
2. Het verzoek moet door de aanvrager per post worden ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen, nadat deze de schade, die door een beschermde inheemse diersoort is veroorzaakt, heeft geconstateerd.
3. Schade welke niet binnen zeven werkdagen na constatering door verzoeker (…) bij de Dienst Regelingen is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
2.2. Het Faunafonds heeft aan de - in bezwaar gehandhaafde - afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in de door [appellant] geleden schade ten grondslag gelegd dat [appellant] zijn verzoek niet binnen zeven werkdagen nadat hij de schade had geconstateerd heeft ingediend, zoals voorgeschreven in artikel 2, onder 2, van de Regeling.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen op grond waarvan het Faunafonds van zijn beleid had moeten afwijken. Volgens [appellant] voerde het Faunafonds ten tijde van het ontstaan van de schade in december 2004 het beleid dat schade veroorzaakt door veldmuizen niet voor vergoeding in aanmerking kwam. In januari 2005 heeft het Faunafonds in verband met een muizenplaag besloten dit soort schade alsnog eenmalig voor vergoeding in aanmerking te laten komen, ook in die gevallen waarin de grondgebruiker niet voldoende maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen en te beperken. [appellant] stelt dat hij, direct nadat hij dit had vernomen, zijn verzoek heeft ingediend. Tevens stelt hij dat hem niet verweten kan worden dat hij niet direct na het constateren van de schade in december 2004 een verzoek om vergoeding heeft ingediend omdat op dat moment duidelijk was dat een zodanig verzoek niet toegewezen zou worden.
2.4. Een veldmuis is een beschermde inheemse diersoort zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Ffw. Volgens artikel 2 van de Regeling kan, anders dan [appellant] stelt, het Faunafonds voor schade veroorzaakt door veldmuizen een tegemoetkoming verlenen. Niet in geschil is dat [appellant] de door veldmuizen veroorzaakte schade op 7 december 2004 heeft geconstateerd en dat het verzoek om een vergoeding op 22 februari 2005 door het Faunafonds is ontvangen.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is de afwijzing van het verzoek van [appellant] door het Faunafonds in overeenstemming met artikel 2 van de Regeling. Eveneens juist is het oordeel van de rechtbank dat het feit dat het Faunafonds in januari 2005 besloten heeft over te gaan tot een eenmalige vergoeding van 95% van de getaxeerde schade aan akkerbouwgewassen veroorzaakt door veldmuizen, zelfs in die gevallen waarin de grondgebruiker niet voldoende maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen en te beperken, onverlet laat dat [appellant] zijn verzoek binnen zeven werkdagen na constatering van de schade had moeten indienen. Naar het Faunafonds onweersproken heeft gesteld hebben andere grondgebruikers in vergelijkbare situaties wel tijdig een verzoek om tegemoetkoming ingediend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd behoefde het Faunafonds daarom geen aanleiding te zien af te wijken van zijn beleid zoals geformuleerd in artikel 2, onder 2, van de Regeling.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008.