ECLI:NL:RVS:2008:BC3038

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703048/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.H. Krol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan voor dakopbouw in Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 maart 2007, waarin het beroep van appellante tegen de bouwvergunning voor een dakopbouw op een woning in Amersfoort ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort had op 9 oktober 2003 een bouwvergunning verleend aan Stichting Hoogthuizen voor het bouwen van een dakopbouw op de garage en het inpandig verbouwen van de woning op het perceel Diamantweg 85. Appellante, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, stelde dat het college ten onrechte had beslist zonder alle benodigde gegevens te hebben ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat het college voldoende gegevens had om een besluit te nemen.

De Raad van State oordeelt dat het college op 24 januari 2006 vrijstelling heeft verleend van het bestemmingsplan om de bouwvergunning te kunnen verlenen. Appellante betoogde dat het besluit van 24 januari 2006 niet aan haar was bekendgemaakt, waardoor het niet in werking was getreden. De Raad van State oordeelt dat dit betoog slaagt, omdat het college het besluit niet aan de vergunninghoudster had toegezonden. Hierdoor was de bouwvergunning die op 10 augustus 2006 was verleend, onterecht in stand gelaten.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 10 augustus 2006. Het college moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en is verplicht om de proceskosten van appellante te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van de bekendmaking van besluiten aan belanghebbenden in het bestuursrecht.

Uitspraak

200703048/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3460 van de rechtbank Utrecht van 14 maart 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan Stichting Hoogthuizen (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het bouwen van een dakopbouw op de garage en het inpandig verbouwen van de woning op het perceel Diamantweg 85 te Amersfoort (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college aan vergunninghoudster vrijstelling verleend voor het bouwplan.
Bij besluit van 10 augustus 2006 heeft het college het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft daarbij ontheffing van het Bouwbesluit verleend.
Bij uitspraak van 14 maart 2007, verzonden op 20 maart 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 13 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar appellante, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan voorziet in het plaatsen van een opbouw in de vorm van een schuine kap op een reeds tegen de zijgevel van de woning aangebouwde garage. De opbouw is uitsluitend vanuit de woning toegankelijk en staat ten dienste van de woonfunctie van het hoofdgebouw.
2.2. Het betoog van appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte op de bouwaanvraag heeft beslist zonder in het bezit te zijn van alle daartoe benodigde gegevens, slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 augustus 2004 in zaak no.
200307139/1(AB 2005, 106), volgt uit het enkele feit dat beweerdelijk niet is voldaan aan de indieningsvereisten, zoals gesteld bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, niet dat de bouwvergunning om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het is aan het college om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om een besluit over de aanvraag te kunnen nemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit te kunnen nemen.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorrestein" (hierna: het bestemmingsplan). Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college, teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen voor het bouwplan, met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.4. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.5. Niet in geschil is dat het bouwplan voorziet in een uitbreiding van een woongebouw in de bebouwde kom en dat het aantal woningen gelijk blijft. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. De omstandigheid dat in het vrijstellingsbesluit artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Bro 1985 niet is vermeld, maar slechts dat met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling is verleend, maakt dit, anders dan appellante betoogt, niet anders.
2.6. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit van 24 januari 2006 niet aan de belanghebbende heeft toegezonden of uitgereikt noch anderszins bekend heeft gemaakt, waardoor dat besluit niet in werking is getreden. Appellante voert in dit verband aan dat zij door deze gang van zaken in haar verweermogelijkheden is geschaad.
2.6.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.6.2. Het betoog van appellante slaagt. Zoals het college in zijn reactie op het hoger beroepschrift van appellante heeft aangegeven en ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd, is het besluit van 24 januari 2006 niet aan vergunninghoudster toegezonden of uitgereikt, zodat het niet in werking is getreden. Gelet hierop heeft het college bij besluit op bezwaar van 10 augustus 2006 ten onrechte de bij besluit van 9 oktober 2003 verleende bouwvergunning in stand gelaten. Het besluit op bezwaar van 10 augustus 2006 komt om deze reden voor vernietiging in aanmerking. Het feit dat het besluit van 24 januari 2006 in de beroepsfase door het college bij de processtukken is gevoegd, maakt, anders dan het college meent, niet dat dat besluit alsnog in werking is getreden. Er bestaat dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar in stand te laten. Dit te meer niet nu aannemelijk is gemaakt dat appellante, doordat zij met het vrijstellingsbesluit pas in de beroepsfase bekend is geworden, in haar verweermogelijkheden daartegen is geschaad.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellante tegen het besluit van 10 augustus 2006 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 14 maart 2007 in zaak nr. 06/3460;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 10 augustus 2006;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,31 (zegge: zesendertig euro en eenendertig cent); het dient door de gemeente Haarlemmermeer aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008
494.