ECLI:NL:RVS:2008:BC3019

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708008/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 januari 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoekster] tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, naar aanleiding van een boete van € 256.000 die was opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 3 juli 2006.

Na het opleggen van de boete heeft de minister op 24 juli 2007 het bezwaar van [verzoekster] ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoekster] beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar, die op 11 oktober 2007 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 9 januari 2008 ter zitting behandeld. [verzoekster] stelde dat het innen van de boete tijdens het hoger beroep zou leiden tot grote financiële problemen. Echter, de voorzitter oordeelde dat [verzoekster] niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zou komen. De overgelegde verklaring van de accountant bood onvoldoende inzicht in de financiële situatie van het bedrijf. Bovendien werd opgemerkt dat [verzoekster] de mogelijkheid had om een betalingsregeling te treffen.

Gezien deze omstandigheden ontbrak het verzoek aan het noodzakelijke spoedeisende belang, en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2008.

Uitspraak

200708008/2.
Datum uitspraak: 22 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2253 en 07/2255 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 11 oktober 2007 in het geding tussen:
verzoekster,
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [verzoekster] een boete van € 256.000 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november 2007, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en vergezeld door [belanghebbende], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van de minister van 24 juli 2007 worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2. Aan haar verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat, indien de haar opgelegde boete hangende hoger beroep wordt geïnd, dit bij haar tot grote financiële problemen zal leiden.
[verzoekster] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij door de opgelegde boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. De door haar overgelegde verklaring van 14 september 2007 van haar accountant biedt voor die conclusie onvoldoende grond, omdat die verklaring is toegespitst op de verstrekte seizoenskredieten en geen inzicht geeft in de omzet- en winstcijfers van het bedrijf. Voorts heeft de minister uiteengezet dat voor [verzoekster] de mogelijkheid blijft openstaan een betalingsregeling te treffen, waarbij de betaling van de boete over een periode van maximaal twaalf maanden kan worden gespreid. Tot slot zal naar verwachting de hoofdzaak binnen niet al te lange termijn ter zitting worden behandeld.
Onder deze omstandigheden ontbeert het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang en bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening geen aanleiding. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008
363.