ECLI:NL:RVS:2008:BC3010

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708074/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning en wijziging inrichting

Op 21 januari 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk. Het geschil betreft een besluit van het college van 24 april 2007, waarbij een verklaring werd afgegeven met betrekking tot een verandering van de inrichting van de vergunninghoudster. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een later besluit van 31 oktober 2007, waarin het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaarde. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 7 januari 2008 zijn de verzoeker en het college vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden verschenen. De voorzitter heeft de zaak behandeld en de argumenten van de verzoeker, die stelt dat de wijziging van de inrichting leidt tot meer milieugevolgen, gehoord. De voorzitter heeft overwogen dat de wijziging van de inrichting, die de opslag en overslag van houtmot betreft, inmiddels in gebruik is genomen en dat de melding door het college ten onrechte is geaccepteerd volgens de verzoeker.

De voorzitter heeft vastgesteld dat er op basis van de huidige wetgeving, die op 1 januari 2008 in werking is getreden, geen vergunningplicht meer geldt voor de inrichting van de vergunninghoudster. Gelet op de belangenafweging en de stukken van het verhandelde ter zitting, heeft de voorzitter geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De beslissing van de voorzitter is om het verzoek af te wijzen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708074/2
Datum uitspraak: 21 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van de inrichting van [vergunninghoudster].
Bij besluit van 31 oktober 2007, verzonden 2 november 2007 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door R. van der Vlugt, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. Logtenberg, ing. I.C.D. Dijkhuijzen, en ing. M.M. Magnin, werkzaam bij de Milieudienst Midden-Holland, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster] als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, en D. Faber.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De verandering betreft het verplaatsen van de opslag en overslag van houtmot naar een andere dan de vergunde locatie binnen de inrichting. De nieuwe locatie is inmiddels in gebruik genomen.
2.3. Volgens [verzoeker] is de melding ten onrechte geaccepteerd, omdat volgens hem door de gemelde wijziging meer en andere milieugevolgen optreden, zodat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.19, tweede lid, aanhef en onder a. Tengevolge van de verplaatsing zegt hij onder meer geluidhinder, trillinghinder, hinder van zwaailichten en hinder door verspreiding van houtstof en houtmot te ondervinden.
2.4. Op 1 januari 2008 zijn de wet van 22 november 2006, houdende wijziging van de wet milieubeheer en enige daarmee verband houdende wetten (modernisering van de algemene milieuregels voor inrichtingen) (Stb. 2006, 606) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) (Stb.2007, 415) in werking getreden.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
Ingevolge artikel 1.5 van het Activiteitenbesluit worden de in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer bedoelde categorieën van inrichtingen in bijlage 1 bij dit besluit genoemd.
2.5. Door de hiervoor weergegeven wetswijziging voor zover hier van belang, vervalt de vergunningplicht voor inrichtingen waartoe geen gpvb-installatie behoort, voor zover de inrichting niet behoort tot de categorieën van inrichtingen die zijn vermeld op de lijst van vergunningplichtige inrichtingen die als bijlage 1 is opgenomen in het Actviteitenbesluit.
2.6. Het college stelt dat vergunningplicht voor de inrichting van [vergunninghoudster] is vervallen .
2.7. In de bodemprocedure zal op dit punt nader onderzoek plaatsvinden. Vooralsnog ziet de voorzitter op grond van de stukken in het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor het oordeel dat de inrichting van [vergunninghoudster] nog steeds vergunningplichtig is. Gelet daarop is er naar het oordeel van de voorzitter, alle belangen afwegende, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2008
191-539.