ECLI:NL:RVS:2008:BC2546

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703578/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor funderingsherstel van pand Eerste Schinkelstraat 12 te Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder een besluit van het dagelijks bestuur vernietigd, waarbij de vereniging 'Vereniging van Eigenaars Eerste Schinkelstraat 12' (VVE) was aangeschreven om voorzieningen te treffen aan het pand Eerste Schinkelstraat 12 te Amsterdam. Dit besluit was genomen naar aanleiding van zorgen over de fundering van het pand, die volgens het dagelijks bestuur niet voldeed aan de wettelijke eisen. De VVE had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van het dagelijks bestuur niet deugdelijke motivering had en dat er onvoldoende bewijs was dat er binnen korte tijd problemen met de fundering zouden optreden. Het dagelijks bestuur ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen acute instabiliteit of direct gevaar was, wat volgens hen niet vereist is om funderingsherstel als noodzakelijke voorziening aan te merken.

De Raad van State oordeelde dat het dagelijks bestuur voldoende aanleiding had om te concluderen dat de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur niet voldeed aan de eisen. De Raad stelde vast dat er constructiefouten waren gemaakt bij de oorspronkelijke bouw en dat de fundering in slechte staat verkeerde. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de VVE ongegrond. Dit betekent dat het dagelijks bestuur bevoegd was om handhavend op te treden en de VVE te verplichten de noodzakelijke voorzieningen te treffen.

Uitspraak

200703578/1.
Datum uitspraak: 23 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/181 van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2007 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging van Eigenaars Eerste Schinkelstraat 12", gevestigd te Amsterdam,
en
appellante.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2004 heeft appellante (hierna: het dagelijks bestuur) de vereniging "Vereniging van Eigenaars Eerste Schinkelstraat 12" (hierna: de VVE) onder het opleggen van een last onder dwangsom aangeschreven de op bij die last gaande lijst opgesomde voorzieningen te treffen aan het pand Eerste Schinkelstraat 12 te Amsterdam (hierna: het pand), te weten het vernieuwen van de fundering van de met het pand Eerste Schinkelstraat 10 gemeenschappelijke bouwmuur en het weer herstellen van de oorspronkelijk samenhang van de voorgevel.
Bij besluit van 25 november 2005 heeft het dagelijks bestuur het door de VVE daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2007, verzonden op 16 april 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de VVE daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2007.
De VVE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2007, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Koenen, ing. F.J. Sas en R. Waldhober, ambtenaren in dienst van de gemeente, en de VVE, vertegenwoordigd door mr. D.H.S. Donk, advocaat te Amsterdam, en A.P. Offenberg, medewerker van IFCO Funderingscontrole BV, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Woningwet schrijven burgemeester en wethouders degene die als eigenaar of uit andere hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen, indien een woning, woonkeet of woonwagen wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, van de Woningwet bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijke voorzieningen behoeft dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, worden voorts bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 2.5, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 heeft een bestaand bouwwerk een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.2. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit van 25 november 2005 niet op een deugdelijke motivering berust en dat uit hetgeen aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd niet kan worden afgeleid dat naar verwachting binnen korte tijd problemen met de fundering van het pand zullen optreden.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2003 in zaak nrs. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200306414&verdict_id=5560">200306414/1 en 200306414/2</a> is acute instabiliteit of direct gevaar geen vereiste om het funderingsherstel als noodzakelijke voorziening te kunnen aanmerken.
2.2.2. Het dagelijks bestuur heeft het besluit van 25 november 2005 onder meer gebaseerd op de resultaten van de lintvoegwaterpassing bij de bouwkundige eenheid Eerste Schinkelstraat nrs. 2A tot en met 12, het gegeven dat een gevelpenant ter plaatse van de bouwmuur van de nummers 4 en 6 is bezweken, de resultaten van de funderingsputten ter plaatse van de nummers 2A/4 en 6 en de geconstateerde vervorming van de voorgevel van nummer 12, alsmede de resultaten van de in de funderingsputten genomen houtmonsters.
Uit de lintvoegwaterpassing van de bouwkundige eenheid waar het pand toe behoort, is gebleken dat ter plaatse van de gemeenschappelijke bouwmuur 12/10 de zakking 56 mm bedroeg, en deze ter hoogte van de bouwmuur 4/6 42 mm betrof.
Uit de door Bureau Fugro opgestelde rapportages van de twee funderingsputten is gebleken dat van de 16 aangetroffen funderingspalen er 7 (bijna) geheel naast de bouwmuur zijn geplaatst, waardoor de kespen te zwaar worden belast en deze op diverse plaatsen zijn ingedrukt of gebroken.
Voorts is uit onderzoek van de Stichting Hout Research Wageningen van de in de putten genomen monsters van de palen gebleken dat van de vier onderzochte palen er twee van grenenhout waren, welke sterk zijn aangetast, en twee van vurenhout, die beperkter zijn aangetast.
2.2.3. Het betoog van het dagelijks bestuur slaagt. Op grond van hetgeen aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd heeft het dagelijks bestuur voldoende aanleiding kunnen zien om te oordelen dat de fundering van de met het pand Eerste Schinkelstraat 10 gemeenschappelijke bouwmuur niet meer voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij is namens het dagelijks bestuur ter zitting toegelicht dat met name van belang is geacht dat uit de funderingsonderzoeken bij de panden Eerste Schinkelstraat 2A/4 en 6 is gebleken dat bij de oorspronkelijke bouw constructiefouten zijn gemaakt, mogelijk door het onzorgvuldig heien van de palen, en dat met de jaren de zwakke constructie van de fundering verder is verzwakt. Niet betwist is dat de panden Eerste Schinkelstraat 2A-12, waarvan het in geding zijnde pand onderdeel uitmaakt, als bouwkundige eenheid zijn opgericht en het aanbrengen van de fundering voor alle panden gelijktijdig is uitgevoerd. Nu over de gehele bouweenheid een homogeen verzakkingsgedrag is te zien, kan worden geconcludeerd dat de constructiefouten zich in de fundering onder de gehele bouweenheid voordoen. Indien het een afwisselende staat van de fundering zou betreffen, zou dit in beginsel tot grote zettingsverschillen tussen de verschillende panden binnen de bouweenheid moeten leiden. Daarvan is niet gebleken.
Voorts is ter zitting door het dagelijks bestuur naar voren gebracht dat thans ook in een procedure omtrent de verlening van een splitsingsvergunning voor een pand een inspectierapport van een funderingsput wordt vereist, doch dat niet vereist is dat bij de aanvraag om een splitsingsvergunning voor een ander pand binnen die eenheid, bij dat pand ook een funderingsput dient te worden gegraven waarvan een inspectierapport dient te worden overlegd, indien aannemelijk kan worden gemaakt dat een eerder gegraven put representatief is voor de gehele bouwkundige eenheid.
Ter zitting is namens de VVE als deskundige gehoord A.P. Offenberg, die, anders dan S.W.T. Peereboom - die in een eerdere fase van de procedure de VVE heeft geadviseerd - in zijn hoedanigheid als medewerker van IFCO Funderingscontrole BV over specifieke deskundigheid met betrekking tot funderingen beschikt. De omstandigheid dat de fundering van de met het pand Eerste Schinkelstraat 10 gemeenschappelijke bouwmuur in slechte staat verkeerde, is door Offenberg als zodanig niet betwist.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het pand wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, van de Woningwet bedoelde voorschriften voorzieningen behoefde. Het dagelijks bestuur was derhalve op grond van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet ertoe verplicht de VVE aan te schrijven om de vereiste voorzieningen te treffen.
Derhalve was het dagelijks bestuur bevoegd om handhavend op te treden op de wijze waarop het dit heeft gedaan.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenstaande, het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 25 november 2005 alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2007 in zaak nr. 06/181;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008
444