200706496/1 en 200706496/5.
Datum uitspraak: 18 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Dalfsen (hierna: de raad) bij besluit van 12 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Dalfsen 1976, 14e partiële herziening Brouwersstraat".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2007.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 december 2007, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door J.G. Wesseling-van Eerbeek en H.G. Mutter-Nijboer, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord de raad van de gemeente Dalfsen, vertegenwoordigd door E.H. Vugteveen, ambtenaar van de gemeente.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het plan voorziet in de bouw van een zogenoemd zorgwoningencomplex met 14 woningen in de kern Dalfsen.
2.4. Het college heeft goedkeuring aan het plan verleend. Appellanten richten zich hiertegen en betogen dat het voorziene zorgwoningencomplex niet passend is in de omgeving, onder meer vanwege de bouwhoogte en de bouwmassa. Het plan brengt volgens hen verder mee dat het woon- en leefklimaat bij hun woning ernstig wordt aangetast door verminderd uitzicht en schaduwhinder.
2.5. Het plangebied ligt in de kern Dalfsen en betreft het gebied tussen de Brouwersstraat, Westerstraat en de Eschstraat. Appellanten wonen op het perceel [locatie], tegenover het plangebied. Voorheen stonden op de gronden in het plangebied negen seniorenwoningen en was een speelplek voor kinderen aanwezig. De gronden binnen het plangebied zijn thans onbebouwd.
In het plan is een plandeel opgenomen met de bestemming "Woongebouwen (WGB)". Op een deel van die gronden is het zorgwoningencomplex voorzien, waartoe een bouwvlak is aangeduid. Verder is in het plan een plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden (VV)" opgenomen.
2.6. De voorzitter acht door appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan opgenomen maximale hoogte en schaal van de toegestane bebouwing een onevenredige aantasting van het karakter of de stedenbouwkundige opzet van de omliggende woonwijk inhouden. Daarbij betrekt hij dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de directe omgeving van het plangebied voornamelijk eengezinswoningen staan, welke woningen volgens de plantoelichting veelal twee bouwlagen en een kap hebben. Ingevolge het plan mag binnen het bouwvlak op de gronden met de bestemming "Woongebouwen (WGB)" een gebouw met een hoogte van 6,5 meter worden opgericht. Ter zitting heeft het gemeentebestuur toegelicht dat een zorgwoningencomplex met twee bouwlagen is voorzien. Het complex heeft ingevolge het plan voorts een maximale oppervlakte van 33 bij 45 meter. De voorzitter acht de maatvoering van het voorziene zorgwoningencomplex niet zodanig afwijkend van de omliggende bebouwing dat geoordeeld moet worden dat het college zich om die reden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het zorgwoningencomplex in de omgeving past.
2.7. Wat betreft het betoog dat in het plan onvoldoende groen- en speelvoorzieningen zijn opgenomen, overweegt de voorzitter het volgende. Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften zijn op de gronden met de bestemming "Woongebouwen (WGB)" onder meer tuinen toegestaan. Ook op de gronden met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden (VV)" zijn ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften onder meer groen- en speelvoorzieningen toegestaan. Mede gelet op de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Woongebouwen (WGB)" waarop niet de aanduiding "bouwvlak" rust en waar ingevolge het plan derhalve geen zorgwoningencomplex mag worden gebouwd, en gelet op de ruime oppervlakte van de gronden met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden (VV)", acht de voorzitter niet aannemelijk dat het plan een aantasting van het karakter van de wijk inhoudt omdat het in te weinig groen- en speelvoorzieningen voorziet.
2.8. De gronden tussen de woning van appellanten en het zorgwoningencomplex zullen volgens de plantoelichting en het bestreden besluit worden gebruikt voor het straatprofiel. De straten zijn voorzien op de gronden met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden (VV)". Gelet op de ruime oppervlakte van de gronden met die bestemming zoals op de plankaart aangeduid, met een breedte van minimaal 10 meter, acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat op die gronden geen erfontsluitingsweg kan worden verwezenlijkt die voldoende breed is om een veilige verkeersafwikkeling in de woonwijk mogelijk te maken. Appellanten hebben geen feiten of gegevens ingebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onveilige situatie voor langzaam verkeer of spelende kinderen meebrengt.
2.9. Voor zover appellanten hebben gewezen op bestaande rechten ten aanzien van het uitzicht, overweegt de voorzitter dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Gelet op de afstand van ongeveer 19 meter tussen het zorgwoningencomplex en de woning van appellanten, de maximale hoogte en oppervlakte van het voorziene zorgwoningencomplex ziet de voorzitter in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van appellanten niet op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Daarbij neemt de voorzitter voorts de bebouwde omgeving in aanmerking. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de voorzitter voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan ernstige schaduwhinder voor appellanten meebrengt.
2.10. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.11. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Moe Soe Let
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2008