Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Vrije Muziek-Akademie", gevestigd te Zeist,
de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie,
Bij besluit van 13 december 2005 heeft de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (hierna: NVAO) een aanvraag van de stichting "Stichting Vrije Muziek-Akademie" (hierna: de stichting) om accreditatie van de opleiding hbo-bachelor Muziek afgewezen.
Bij besluit van 26 februari 2007 heeft de NVAO het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de rechtbank Utrecht ingekomen op 11 april 2007, beroep ingesteld. Deze heeft het beroepschrift ter behandeling aan de Raad van State doorgezonden. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2007.
Bij brief van 29 augustus 2007 heeft de NVAO een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2007, waar de stichting, vertegenwoordigd door haar [secretaris/penningmeester], en de NVAO, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, mr. M.G. Tuinhout en N. van San, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) heeft deze wet betrekking op:
a. de in artikel 1.8 bedoelde universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit,
b. universiteiten en hogescholen die krachtens artikel 6.9 zijn aangewezen,
Ingevolge artikel 1.18, derde lid, draagt het instellingsbestuur van een in artikel 1.2, onderdelen a en b, bedoelde instelling er zorg voor dat, zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen, wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de opleidingen. De beoordeling bevat een samenvattend oordeel. Bij de beoordeling worden ten minste de accreditatiekaders, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid, en de aspecten van kwaliteit, bedoeld in artikel 5a.8, tweede lid, in acht genomen.
Ingevolge het vierde lid is het derde lid van overeenkomstige toepassing op een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 5a.1, tweede lid.
Ingevolge artikel 5a.2, eerste lid, is de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie, gevestigd te Den Haag, het accreditatieorgaan hoger onderwijs. Het accreditatieorgaan heeft rechtspersoonlijkheid.
Ingevolge artikel 5a.8, tweede lid, wordt bij het verlenen van accreditatie aandacht geschonken aan de aspecten van kwaliteit, die betrekking hebben op het niveau van de opleiding, de onderwijsinhoud, het onderwijsproces, de opbrengsten van het onderwijs van de opleiding, voldoende voorzieningen die noodzakelijk zijn om de opleiding te kunnen verzorgen, en op een adequate methode die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, wordt gehanteerd.
Ingevolge het derde lid wordt bij de toepassing van het tweede lid begrepen onder:
a. het niveau van de opleiding; dit is gericht op het eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen gewenst en gangbaar is, bij voorkeur gemeten naar internationale standaard;
b. de onderwijsinhoud; deze omvat in ieder geval de aard van het onderwijs, voldoende samenhang in het opleidingsprogramma van de opleiding, de studielast en een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het opleidingsprogramma;
c. het onderwijsproces; dit omvat in ieder geval een voldoende afstemming tussen vormgeving van het onderwijs en de inhoud, voldoende studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het onderwijs;
d. de opbrengsten van het onderwijs; deze omvatten in ieder geval voldoende maatschappelijke relevantie van de bereikte eindkwalificaties van afgestudeerden van de opleiding en voldoende rendement van de opleiding in relatie tot de beargumenteerde streefcijfers;
e. de voorzieningen; deze omvatten in ieder geval de materiële voorzieningen, de kwaliteit van het personeel, de organisatie en de interne kwaliteitszorg;
f. de methoden die bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, worden gehanteerd; deze hebben in ieder geval betrekking op de mogelijkheid de opleiding te vergelijken met andere opleidingen en op een internationaal beoordelingskader.
Ingevolge artikel 5a.9, eerste lid, wordt accreditatie verleend op aanvraag van het instellingsbestuur.
Ingevolge het derde lid wordt het accreditatiebesluit gebaseerd op de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid.
Ingevolge het vijfde lid treedt, indien het accreditatieorgaan besluit dat geen accreditatie wordt verleend, omdat bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid, door de onafhankelijke deskundigen het bepaalde bij artikel 1.18, derde lid, vierde volzin, niet in acht is genomen, in afwijking van het vierde lid, dat besluit in werking met ingang van de dag van bekendmaking daarvan en kan binnen een jaar na die bekendmaking, een nieuwe aanvraag om accreditatie worden ingediend. In afwijking van het zesde lid, is de periode van de accreditatie alsdan verlengd tot het moment dat, onder de voorwaarden van het zevende lid, onherroepelijk op de aanvraag om accreditatie is beslist.
Ingevolge artikel 5a.10, eerste lid, legt het accreditatieorgaan de bevindingen naar aanleiding van de beoordeling van de opleiding, bedoeld in artikel 5a.9, derde lid, en het besluit over de accreditatie van de opleiding vast in een accreditatierapport. Het accreditatieorgaan kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.
Ingevolge het tweede lid stelt het accreditatieorgaan het instellingsbestuur in de gelegenheid binnen een door het accreditatieorgaan te bepalen termijn zijn zienswijze over het voorgenomen accreditatierapport naar voren te brengen, alvorens het accreditatierapport vast te stellen.
2.2. De stichting heeft op 10 december 2004 bij de NVAO om accreditatie van een door haar te verzorgen HBO-bacheloropleiding muziek verzocht. Bij brief van 29 juni 2005 heeft zij het rapport van de visiterende en beoordelende instantie de "Netherlands Quality Agency" (hierna: de NQA) ter beoordeling voor accreditatie van die opleiding aan de NVAO overgelegd. Nadat de stichting haar zienswijze op het voornemen om de aanvraag af te wijzen had gegeven, heeft de NVAO het besluit van 13 december 2005 genomen.
Naar aanleiding van het door de stichting gemaakte bezwaar heeft de NVAO aan de NQA verzocht op het gemaakte bezwaar in te gaan. Naar aanleiding van de reactie van de NQA op dat verzoek heeft de NVAO het besluit van 26 februari 2007 genomen.
2.3. De stichting betoogt dat de NVAO onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten. De NVAO mocht zich volgens haar niet op het oordeel van de visiterende en beoordelende instantie NQA baseren, omdat haar rapporten feitelijke onjuistheden en niet voldoende gemotiveerde inhoudelijke oordelen bevatten. De NVAO heeft voorts, ondanks een suggestie van de NQA daartoe, nagelaten om een verificatiecommissie in te stellen, aldus de stichting.
2.3.1. Het betoog slaagt niet. Uit artikel 5a.9, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 1.18, derde lid, van de WHW, volgt dat de instelling die om accreditatie van een opleiding verzoekt, aan die aanvraag een rapport van een visiterende en beoordelende instantie ten grondslag legt, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de te accrediteren opleiding aan de in de accreditatiekaders gestelde eisen voldoet.
Het rapport van de NQA vormde aldus het uitgangspunt bij de beoordeling door de NVAO van de kwaliteit van de opleiding waarvan de stichting de accreditatie verzocht. Indien de stichting zich niet in het rapport van de NQA kon vinden, was het aan haar om desgewenst een andere beoordelende instantie in te schakelen. De onderzoeksplicht van de NVAO strekte niet zover dat zij met voorbijgaan aan het door de stichting overgelegde rapport zelf onderzoek naar de kwaliteit van de te accrediteren opleiding moest doen, dan wel een commissie moest instellen om dat rapport te beoordelen. Daarbij komt dat de klachten van de stichting in hoofdzaak betrekking hebben op de waardering van de feiten door de NQA, die als deskundige heeft geadviseerd, en de NQA de te accrediteren opleiding niet slechts op een enkel ondergeschikt punt negatief heeft beoordeeld, maar de opleidingskwaliteit ter zake van vijf van de gestelde eisen onvoldoende heeft geacht.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008