Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/675 van de rechtbank Maastricht van 29 maart 2007 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 12 januari 1999 waarbij het verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de Regeling) niet-ontvankelijk is verklaard, opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2007, verzonden op die datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2007.
Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2007, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door A.A.T. Stoffels, juridisch adviseur, en P. van Arkel, deskundige, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat, en J. Neele, deskundige, zijn verschenen.
2.1. In het bij de rechtbank bestreden besluit is de overschrijding van de termijn die is gesteld voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling, welke termijnoverschrijding ten grondslag is gelegd aan de aanvankelijke niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, verschoonbaar geacht en is alsnog een inhoudelijk besluit op het verzoek genomen. Evenals de rechtbank, vat de Afdeling dit besluit mede op als een herroeping van het besluit waarbij het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2. Bij Besluit van 12 januari 1999 (Stb. 1999,33) is de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet) van toepassing verklaard op de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet, voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de hierna te noemen categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een ramp waarop deze wet van toepassing is verklaard:
e. de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen;
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de schade die hij heeft geleden vanwege kwaliteitsverlies van de door hem geteelde appels, niet het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998. Hij stelt dat de schade weliswaar het feitelijke gevolg is van de vanaf 16 november 1998 ingetreden vorst (hierna: vorstschade), maar dat de fruitgaard als gevolg van de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998 onbegaanbaar was geworden zodat hij de geoogste appels niet voor het intreden van de vorst heeft kunnen vervoeren.
2.3.1. Dit betoog faalt. Zoals is vermeld in het rapport van P. van Arkel van 8 juni 2000, is in de periode na de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998 tot aan het intreden van de vorst vrijwel iedere dag regen gevallen. Voorts is daarin vermeld dat na de grote hoeveelheid regen die is gevallen op 8, 9 en 10 november 1998 bijna of geheel niet meer met tractoren in de fruitgaard kon worden gereden. [appellant] heeft deze feiten niet betwist, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
Mede bezien in het licht van deze feiten, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de na de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998 geoogste appels als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van die regenval niet vóór het intreden van de vorst vanaf 16 november 1998 uit de fruitgaard konden worden vervoerd. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de door [appellant] geleden vorstschade niet het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van de extreem zware regenval op 13 en 14 september 1998. Dit oordeel brengt met zich dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de Regeling oogstschade 1998 en omtrent de onmogelijkheid schadebeperkende maatregelen te treffen, niet tot het daarmee beoogde doel kan leiden en om die reden geen verdere bespreking behoeft.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008