ECLI:NL:RVS:2008:BC2146

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703903/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Schiedam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 april 2007, waarin het beroep van [appellant] tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam werd afgewezen. Het college had op 31 oktober 2006 het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, waarna [appellant] in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] voor een deel niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in juni 2007.

De Raad van State heeft de zaak op 26 november 2007 ter zitting behandeld. [appellant] stelde dat hij belang had bij het hoger beroep, omdat niet vaststond dat het college alle verzochte stukken had verstrekt. De Raad overwoog echter dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet alle stukken had ontvangen. Zijn belang bij het hoger beroep was louter gebaseerd op de veronderstelling dat het college, indien er nog stukken ontbraken, dit in een voor beroep vatbaar besluit diende neer te leggen. De Raad concludeerde dat dit belang ontbrak.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.

Uitspraak

200703903/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schiedam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 april 2007 in zaak nr. 06/3699 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) aan [appellant] de samenstelling van het programmabeleidbepalend orgaan bekend gemaakt.
Bij brief van 5 september 2006 heeft [appellant] beroep bij de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op enig bij brief van 16 juni 2006 door hem gemaakt bezwaar.
Bij brief van 1 oktober 2006 heeft het college afschriften van raadsbesluiten aan [appellant] doen toekomen.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college voormeld door [appellant] gemaakt bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 1 mei 2007, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2007, waar [appellant] is verschenen en zijn standpunt nader heeft toegelicht.
2. Overwegingen
2.1. Bij brief van 7 april 2006 heeft [appellant] de raad van de gemeente Schiedam (hierna: de raad) verzocht om openbaarmaking van besluiten ter zake van de benoeming van één of meer leden van het programma beleidbepalend orgaan van de stichting Stichting Stadsomroep Schiedam over de periode 1 januari 1996 tot 1 september 2005. De raad heeft het verzoek ter behandeling aan het college doorgezonden.
Naar aanleiding van een brief van [appellant] van 25 augustus 2006 heeft het college voormelde afschriften van raadsstukken en notulen van de raad aan hem doen toekomen.
2.2. [appellant] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep, omdat niet vast staat dat het college alle stukken, waarom hij heeft verzocht, aan hem heeft verstrekt en zo die stukken niet aanwezig zijn, het college dat in een voor beroep vatbaar besluit dient neer te leggen.
2.3. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet alle door hem verzochte stukken heeft ontvangen en zijn belang bij het hoger beroep, naar hij ter zitting heeft verklaard, er louter in bestaat dat het college, zo er niet meer stukken zijn, dit in een voor beroep vatbaar besluit neerlegt, moet worden geoordeeld dat dat belang ontbreekt.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
187-384.