ECLI:NL:RVS:2008:BC2146
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- J.J. den Broeder
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Schiedam
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 april 2007, waarin het beroep van [appellant] tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam werd afgewezen. Het college had op 31 oktober 2006 het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, waarna [appellant] in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] voor een deel niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in juni 2007.
De Raad van State heeft de zaak op 26 november 2007 ter zitting behandeld. [appellant] stelde dat hij belang had bij het hoger beroep, omdat niet vaststond dat het college alle verzochte stukken had verstrekt. De Raad overwoog echter dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet alle stukken had ontvangen. Zijn belang bij het hoger beroep was louter gebaseerd op de veronderstelling dat het college, indien er nog stukken ontbraken, dit in een voor beroep vatbaar besluit diende neer te leggen. De Raad concludeerde dat dit belang ontbrak.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.