ECLI:NL:RVS:2008:BC2144

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702745/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake planschade door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Op 16 januari 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster om herziening van een eerdere uitspraak van 28 maart 2007. In die eerdere uitspraak werd de beslissing van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2006 vernietigd, die op zijn beurt het besluit van de gemeenteraad van Bergen van 29 maart 2005 had vernietigd. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om vergoeding van planschade door de verzoekster. De verzoekster heeft op 16 april 2007 verzocht om herziening van de uitspraak van 28 maart 2007, met als argument dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren ten tijde van de eerdere uitspraak. Dit verzoek werd verder toegelicht in een brief van 3 mei 2007.

Tijdens de zitting op 29 november 2007 waren zowel de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M.M. Eyking, als de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.C. Nuyten en mr. D.E. Minkman, aanwezig. De verzoekster stelde dat er in 2001 geen beleid bestond voor de indiening van principeverzoeken, wat zij als een nieuw feit beschouwde. Dit feit zou, volgens haar, tot een andere uitspraak hebben geleid als het eerder bekend was geweest bij de Afdeling.

De Afdeling overwoog dat de verzoekster al eerder op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat er geen schriftelijk vastgesteld beleid bestond ten tijde van haar principeverzoeken. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van feiten of omstandigheden die herziening van de eerdere uitspraak rechtvaardigden. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200702745/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007, in zaak no. 200606766/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 28 maart 2007, in zaak no. 200606766/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2006 vernietigd voor zover daarbij het besluit van de raad van de gemeente Bergen (hierna: de gemeenteraad) van 29 maart 2005, strekkende tot afwijzing van het verzoek van verzoekster om vergoeding van planschade, is vernietigd. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 16 april 2007 heeft verzoekster de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Het verzoek is nader toegelicht bij brief van 3 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting aan de orde gesteld op 29 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.M.M. Eyking, gemachtigde, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. drs. S.M.C. Nuyten, advocaat te Amsterdam, en mr. D.E. Minkman, ambtenaar in dienst van de gemeente Bergen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007, no. 200606766/1, omdat de rechtsoverwegingen 2.7.2. en 2.7.3. uit deze uitspraak in haar visie grondslag missen. Ter onderbouwing van het verzoek om herziening wijst zij op een brief van de advocaat van de gemeente van 13 april 2007, die is opgesteld op verzoek van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Uit deze brief heeft verzoekster afgeleid dat er in 2001 voor indiening van principeverzoeken geen beleid was. Dit is, aldus verzoekster, een nieuw feit in de zin van artikel 8:88 van de Awb dat haar pas bij de brief na de uitspraak bekend is geworden en dat, als dit bij de Afdeling bekend was geweest, tot een ander oordeel aangaande haar principeverzoeken had geleid.
2.3. In de brief van 13 april 2007 is onder meer aangegeven dat - zoals ter zitting bij de Afdeling is vermeld - geen schriftelijk stuk bestaat waarin staat opgesomd aan welke eisen een principeverzoek in juni en juli 2001 diende te voldoen.
2.4. Uit het proces verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Afdeling op 7 februari 2007 kan worden afgeleid dat verzoekster toen al bekend kon zijn met het feit dat ten tijde van de indiening van haar principeverzoeken geen schriftelijk vastgesteld beleid bestond ten aanzien van de indieningsvereisten met betrekking tot principeverzoeken. In de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007 is er ook niet van uitgegaan dat de gemeente ten aanzien van de indiening van principeverzoeken een op schrift gesteld beleid voerde. De term "gebruikelijk" in overweging 2.7.2. van de uitspraak refereert aan een bestendige gedragslijn van de gemeente ten aanzien van de behandeling van principeverzoeken. Door de inhoud van de brief van 13 april 2007 wordt dit uitgangspunt niet ontkracht.
Gelet hierop is geen sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb op grond waarvan de onherroepelijk geworden uitspraak in zaak 200606766/1 kan worden herzien.
2.5. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.J.M. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
224