ECLI:NL:RVS:2008:BC2143

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704254/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake boete voor verstrekken van alcoholhoudende drank aan minderjarigen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarbij aan haar een boete van € 1.800,00 was opgelegd wegens het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon die niet de leeftijd van 16 jaar had bereikt, en een gelijke boete voor het verstrekken van sterke drank aan een persoon die niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Het besluit van de minister werd genomen op 23 september 2005, en het bezwaar van appellante werd op 17 mei 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank Alkmaar verklaarde op 7 mei 2007 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond.

Appellante heeft op 20 juni 2007 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De minister heeft op 21 september 2007 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 17 december 2007 is de zaak behandeld, waarbij de minister vertegenwoordigd was door mr. R.F.C. Kleine Deters van de Voedsel en Waren Autoriteit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het ingediende beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Daarom concludeert de Afdeling dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 16 januari 2008.

Uitspraak

200704254/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1923 van de rechtbank Alkmaar van 7 mei 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2005 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) aan appellante wegens het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon, van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, een boete opgelegd van € 1.800,00, alsmede wegens het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van sterke drank aan een persoon, van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, een boete van hetzelfde bedrag.
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2007, verzonden op 10 mei 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief van 20 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 21 september 2007 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F.C. Kleine Deters, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bevat een beroepschrift de gronden van het hoger beroep. Indien niet is voldaan aan dat voorschrift, kan het hoger beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2. Het door [appellante] ingediende beroepschrift bevat niet de gronden van het hoger beroep. Bij aangetekend verzonden brief van 21 juni 2007 is [appellante] hierop gewezen en is zij in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen zes weken na de dagtekening van de brief te herstellen. [appellante] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.3. De conclusie is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
301.