1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2006 heeft de gemeenteraad (hierna: de raad) van Eemsmond het bestemmingsplan "De Laan Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 april 2007, kenmerk 2006-23.076/16/B.1, RP, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2007 beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juli 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Vóór afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar [appellant], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Eemsmond, vertegenwoordigd door B. Luurtsema en mr. ing. Sj. B. Klein, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert in beroep aan dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen en dat het plan er ten onrechte in voorziet dat woningen tot op de perceelsgrens kunnen worden gebouwd. Voorts voert hij aan dat in het plan onvoldoende aandacht is geschonken aan duurzaam gebruik van water en energie en heeft hij een aantal alternatieven aangedragen voor de inrichting van het plangebied. Tevens voert hij aan dat verwezenlijking van het plan ertoe leidt dat het bestaande speelveld op het Luingeveld verdwijnt en dat ten onrechte in de plantoelichting is vermeld dat speelvelden verhard dienen te worden uitgevoerd.
2.2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat [appellant] op ongeveer 150 meter van het plangebied woont en geen zicht heeft op het plangebied. Volgens verweerder kan [appellant] daarom niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
2.3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid dan ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3.2. Het plan heeft betrekking op een gebied ten zuidwesten van de kern van Warffum en voorziet in de aanleg van een woonwijk met 71 woningen met de daarbij behorende wegen, fiets- en voetpaden, watergangen en groenvoorziening.
[appellant] woont op een afstand van ongeveer 150 meter van het plangebied. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op de in het plan voorziene bebouwing.
[appellant] heeft in beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat desondanks een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
Ter zitting heeft [appellant] in dit verband aangevoerd dat hij secretaris van de speeltuinvereniging is. Dit maakt evenmin dat geoordeeld moet worden dat [appellant] een eigen, persoonlijk belang heeft dat wordt geraakt door het bestreden besluit. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellant] het beroep niet als secretaris van de speeltuinvereniging mede namens de speeltuinvereniging heeft ingesteld.
De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO geen beroep kan instellen.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.