ECLI:NL:RVS:2008:BC2127

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703069/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor corridor tussen woning en garage in Wassenaar

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 januari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college had op 17 oktober 2006 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het bouwen van een corridor tussen de woning en de garage op het perceel te Wassenaar. Tevens had het college [wederpartij] gelast om de reeds gebouwde corridor vóór 2 december 2006 te verwijderen. Het college verklaarde het bezwaar van [wederpartij] ongegrond, maar de voorzieningenrechter oordeelde op 28 maart 2007 dat het besluit op bezwaar vernietigd moest worden en dat het college binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen.

Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 14 december 2007 werd de zaak behandeld, waarbij het college werd vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij en [wederpartij] door mr. H.J. Suyver. De Raad van State overwoog dat de corridor, die met de woning is verbonden, niet als een zelfstandig bouwwerk kan worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de corridor deel uitmaakt van de woning en dat de oppervlakte van de woning door de corridor met ongeveer 4 m² wordt overschreden, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Het college had ten onrechte gesteld dat er geen concreet zicht op legalisering van de corridor bestond.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, met verbetering van de gronden. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij] en er werd griffierecht geheven. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van bestemmingsplannen en de voorwaarden voor het verlenen van bouwvergunningen.

Uitspraak

200703069/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. 07/1427 en 07/1425 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 maart 2007 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het bouwen van een corridor tussen de woning en de garage op het perceel [locatie], te Wassenaar (hierna: het perceel). Bij hetzelfde besluit heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel reeds gebouwde corridor vóór 2 december 2006 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2007, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 24 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 juli 2007 heeft [wederpartij] een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. de Heij, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij] in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villawijken" rusten op het perceel de bestemmingen "Eengezinshuizen 1 of 2 onder een kap, met de aanduiding "*", en "Bos en Tuin 2".
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt, voor zover thans van belang, verstaan onder:
4. gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
6. bijgebouw: een al dan niet vrijstaand, niet voor bewoning bestemd gebouw, zoals een garage en een schuur, dat een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, mag waar op de kaart de aanduiding "*" is geplaatst op de bestemming "Bos en Tuin 2" een eengezinshuis een onder een kap worden gebouwd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de in lid 1 genoemde eengezinshuizen en daar aan- of ingebouwde bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de eengezinshuizen moeten, behoudens het bepaalde sub c, d, e en f, worden gebouwd binnen de grenzen van de plaats waarop zich een bestaand gebouw bevindt, met inachtneming van de op de kaart in de bij dit artikel behorende en als zodanig gekenmerkte tabel voorgeschreven maten.
Ingevolge de bij artikel 4, tweede lid, onder a, behorende tabel moet bij een eengezinshuis op de bestemming "Bos en Tuin 2" de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding per woning minimaal 5 m per zijde zijn en totaal aan beide zijden van de woning tenminste 20 m zijn. De maximale oppervlakte per woning bedraagt ingevolge deze tabel 200 m².
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Bos en Tuin 2" aangewezen gronden, onverminderd het bepaalde in artikel 4, bestemd voor bos en tuin en voor bij de in artikel 4 genoemde eengezinshuizen behorende bijgebouwen en andere bouwwerken.
2.2. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat geen concreet zicht op legalisering van de corridor bestaat. Daar de corridor twee verbindingsdeuren heeft (van de woning naar de corridor en van de corridor naar de garage) en de garage door de corridor met het woonhuis is verbonden, moeten zowel de corridor als de garage volgens het college als aanbouwen worden beschouwd, welke deel uitmaken van het hoofdgebouw. De oppervlakte van het aldus ontstane hoofdgebouw en de afstand daarvan tot de zijdelingse terreinscheiding, te weten circa 249 m², respectievelijk 1,3 m, zijn in strijd met de artikelen 4 en 7 van de planvoorschriften. Het college acht, gezien de grote mate van overschrijding, legalisering door middel van vrijstelling van het bestemmingsplan niet wenselijk.
2.3. Uit de bouwtekeningen en de door [wederpartij] overgelegde foto's blijkt dat de corridor één onverbrekelijk geheel vormt met de woning. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het dak van de woning één geheel is met het dak van de corridor en de pilaren aan het uiteinde van de corridor de draagconstructie van het dak vormen. Gelet op deze constructie kan, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, niet worden staande gehouden dat de corridor een zelfstandig bouwwerk geen gebouw zijnde is. De corridor maakt deel uit van de woning en dient voor het berekenen van de oppervlakte van de woning te worden meegeteld. Uit de bouwaanvraag blijkt dat de oppervlakte na uitvoering van de corridor circa 204 m² bedraagt, zodat de maximaal toegestane oppervlakte voor de woning als gevolg van de corridor met circa 4 m² wordt overschreden.
Uit de bouwaanvraag blijkt verder dat de garage niet voor bewoning is bestemd. De enkele omstandigheid dat de garage via de corridor bouwkundig is verbonden met de woning betekent niet dat het bijgebouw daardoor niet meer als - aangebouwd - bijgebouw als bedoeld in de planvoorschriften moet worden aangemerkt. Artikel 1 onder 6, van de planvoorschriften noemt een garage uitdrukkelijk als voorbeeld van een bijgebouw. De voorzieningenrechter heeft de garage dan ook terecht aangemerkt als een aangebouwd bijgebouw in de zin van de planvoorschriften. Het college kan evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften met zich brengt dat aangebouwde bijgebouwen moeten worden meegerekend bij de aan te houden oppervlakte en afstand tot de zijdelingse terreinscheiding volgens de in dit voorschrift genoemde tabel. Blijkens de bewoordingen in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, alsmede de bewoordingen van de tabel zijn de daargenoemde maten beperkt tot de eengezinshuizen dan wel de woning. De garage dient derhalve, anders dan het college heeft gedaan, niet te worden meegeteld bij de berekening van de maximale oppervlakte van de woning en de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding.
Uit het vorenstaande volgt dat de strijdigheid met het bestemmingsplan bestaat uit de overschrijding van de maximale oppervlakte voor woningen door de corridor met ongeveer 4 m² en niet met 49 m² waar het college blijkens het besluit op bezwaar van uitging. Nu ook ter zitting namens het college is verklaard dat een dergelijke aanzienlijk kleinere overschrijding van de maximale oppervlakte met 4 m² niet is betrokken bij het besluit op bezwaar, heeft het zijn standpunt dat geen concreet zicht op legalisering bestaat, onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter is tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan een door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Wassenaar aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de Gemeente Wassenaar een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boermans
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
429-567.