1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting [vergunninghouder], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2007, verzonden op 2 mei 2007, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten dat tegen geconstateerde overtredingen zonodig handhavend wordt opgetreden.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 7 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door H.L.J. Zegers, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar als vertegenwoordiger van [vergunninghouder] mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te 's-Hertogenbosch, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2. [appellant] betoogt dat het college in het bestreden besluit ten onrechte heeft volstaan met de mededeling dat zonodig handhavend zal worden opgetreden. Volgens hem is het college daarmee niet in gegaan op de door hem gestelde overtredingen van de aan [vergunninghouder] bij besluit van 7 september 1993 verleende milieuvergunning. Aangezien [vergunninghouder] een groot aantal geluid- en gedragsvoorschriften niet naleeft, had het college handhavend moeten optreden, aldus [appellant].
2.2.1. In het bestreden besluit heeft het college vermeld dat de bezwaren van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving gegrond worden verklaard en dat is besloten dat tegen door het college geconstateerde overtredingen van het bedrijf [vergunninghouder] op basis van de milieuvergunning van 7 september 1993 zonodig handhavend zal worden opgetreden.
2.2.2. Ter zitting is gebleken dat het college het bezwaar van [appellant] gegrond heeft verklaard, omdat naar aanleiding van dat bezwaar is komen vast te staan dat de inrichting niet valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit), zoals dat ten tijde van het bestreden besluit gold. In bezwaar is volgens het college dan ook terecht naar voren gebracht dat het handhavingsverzoek moet worden getoetst aan de voorschriften die zijn verbonden aan de bij besluit van 7 september 1993 voor de inrichting verleende milieuvergunning.
[appellant] heeft zowel in zijn handhavingsverzoek als in zijn bezwaren tegen de afwijzing van dit verzoek verschillende overtredingen van die milieuvergunning gesteld. Uit de vaststelling door het college dat die vergunning voor [vergunninghouder] geldt en het Besluit niet van toepassing is, blijkt niet of, en zo ja, in hoeverre de door [appellant] genoemde voorschriften zijn overtreden. Nu voor het overige in het bestreden besluit is volstaan met de mededeling dat zonodig tegen geconstateerde overtredingen zal worden opgetreden, bevat het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling geen deugdelijke heroverweging van de afwijzing van het handhavingsverzoek op grond van de daartegen ingediende bezwaren. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 mei 2007 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 1 mei 2007, kenmerk R en W /Milieu / HZ/ 05-2127/06-1609;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.