ECLI:NL:RVS:2008:BC2104

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704997/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering parkeerontheffing door college van burgemeester en wethouders van Eindhoven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven om een parkeerontheffing te verlenen. Het college heeft op 17 mei 2005 het verzoek van de appellant om een parkeerontheffing afgewezen. Dit besluit werd door het college op 23 november 2006 bevestigd, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 19 juni 2007 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 16 januari 2008 werd behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 december 2007 ter zitting behandeld, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door mr. J.N.H. Kepers. De appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen aanleiding had om af te wijken van het beleid, ondanks de door hem aangevoerde bijzondere omstandigheden. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college terecht geen doorslaggevend gewicht heeft gehecht aan de omstandigheden van de appellant, waaronder de aanstaande sloop van zijn woning en de gevolgen voor zijn bedrijf. De Afdeling concludeert dat de appellant niet voldoet aan de criteria voor de parkeerontheffing zoals vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2005.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200704997/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/4790 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de door [appellant] aangevraagde parkeerontheffing geweigerd.
Bij besluit van 23 november 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2007, verzonden op 20 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 september 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2007, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. Kepers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet bestreden is dat [appellant] niet voldoet aan de in artikel 5.1.5., derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2005 opgenomen criteria zoals uitgewerkt in de door het college vastgestelde beleidsregels voor de verlening van een ontheffing om zijn twee aanhangwagens van 8 en 4,5 meter lang in de straat van zijn woonhuis te parkeren.
2.2. [appellant] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in de door hem aangevoerde omstandigheden geen aanleiding behoefde te zien af te wijken van het beleid.
2.3. Als bijzondere omstandigheden heeft [appellant] naar voren gebracht dat hij over ongeveer twee jaar zal moeten verhuizen in verband met de sloop van zijn huis en dat hij vreest voor het voortbestaan van zijn bedrijf. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college bij de afweging van de belangen aan deze omstandigheden geen doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen. Zij betrekt daarbij dat de sloop, zoals ter zitting door de vertegenwoordiger van het college is bevestigd, is uitgesteld tot in ieder geval 2010 en dat op loopafstand van het huis van [appellant] een terrein is waar hij zijn aanhangwagens permanent mag parkeren. De grond faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
290.