ECLI:NL:RVS:2008:BC2095

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702847/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijmegen Oud West en horecabestemming

Op 16 januari 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten en het college van gedeputeerde staten van Gelderland over het bestemmingsplan 'Nijmegen Oud West'. De gemeenteraad van Nijmegen had op 11 oktober 2006 dit bestemmingsplan vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten heeft op 13 maart 2007 goedkeuring verleend aan het plan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat het plan niet voorziet in een horecabestemming voor hun pand, dat al meer dan 30 jaar als horecagelegenheid wordt gebruikt. Ze stellen dat het niet toekennen van een horecabestemming in strijd is met de Wet openbaarheid van bestuur en dat het gemeentelijk horecabeleid niet in de weg staat aan hun verzoek.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening heeft gehouden met de aan hem toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen horecabestemming op te nemen, omdat het pand van appellanten in het verleden niet als horecagelegenheid was aangemerkt. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de door appellanten aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om aan te nemen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De uitspraak concludeert dat het beroep van appellanten ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.

Uitspraak

200702847/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, het bestemmingsplan "Nijmegen Oud West" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 maart 2007, nr. 2006-020234, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 23 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2007, beroep ingesteld.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. K.T.E. Huisman, advocaat te Heilig Landstichting, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door ing. V.G. van Pesch.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellanten] stellen in beroep dat door het gemeentebestuur van Nijmegen ten onrechte niet is voldaan aan hun in de zienswijze van 4 december 2006 gedane verzoek om het Structuurplan Nijmegen, de inventarisatielijst die is opgesteld ten behoeve van het voorheen geldende bestemmingsplan "Nijmegen West III Z" (hierna: het oude plan) en het integrale horecabeleid aan hen toe te zenden. Appellanten achten het niet toezenden van de desbetreffende stukken in strijd met de Wet openbaarheid van bestuur.
2.2.1. De door appellanten genoemde stukken liggen niet ten grondslag aan het ontwerp van het bestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan. Derhalve betreft het geen stukken die nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp en die ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb bij het ontwerp van het bestemmingsplan en het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd dienden te worden, of waarvan het gemeentebestuur van Nijmegen ingevolge artikel 3:11, derde lid, van de Awb aan appellanten op hun verzoek een afschrift diende te verstrekken. Voor zover appellanten in dit verband hebben aangevoerd dat het niet verstrekken van de voornoemde stukken in strijd is met de Wet openbaarheid van bestuur overweegt de Afdeling dat -wat daarvan ook zij - die grief in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het plan ten onrechte niet voorziet in een horecabestemming op hun pand aan de [locatie] te Nijmegen. In dit verband voeren zij aan dat het desbetreffende pand al meer dan 30 jaar in gebruik is ten behoeve van horeca. Volgens appellanten was het gebruik van het pand ten behoeve van horeca op grond van het overgangsrecht van het vorige plan toegestaan, zodat een horecabestemming in de rede ligt. Appellanten voeren voorts aan dat een horecabestemming nodig is om onduidelijkheden ten aanzien van het toestaan van horeca-activiteiten in het desbetreffende pand te voorkomen. Tevens voeren appellanten aan dat het gemeentelijk horecabeleid niet in de weg staat aan de door hen gewenste horecabestemming.
2.3.1. Het pand [locatie] heeft in het plan de bestemming "Gemengde doeleinden 6".
Ingevolge artikel 9.1 van de planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor Gemengde doeleinden 6 bestemd voor wonen, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven en detailhandel.
2.3.2. Niet in geschil is dat in het vorige bestemmingsplan "Nijmegen West III-Z" niet was voorzien in een horecabestemming voor het desbetreffende pand.
Ingevolge artikel V, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Nijmegen West III-Z" was het verboden gebouwen, bouwwerken en/of bijbehorende tuinen en open erven of andere terreinen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op een gebruik dat bestond ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan en dat afwijkt van de in het plan aangegeven bestemming en/of voorschriften, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt gebracht, dan wel de met het bestemmingsplan bestaande strijdigheid wordt verminderd.
Volgens de plantoelichting is de gemeenteraad er bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan vanuit gegaan dat in het pand van appellanten sinds ongeveer 1984 een buurthuis is gevestigd, waarin slechts ondersteunde horeca-activiteiten plaatsvinden. Beoogd is die activiteit in de planregeling op te nemen, zonder uitbreiding van de horeca-activiteiten toe te staan.
Appellanten hebben met de door hen overgelegde verklaringen en rekening niet voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan "Nijmegen West III-Z" het pand anders in gebruik was dan als buurthuis met een ondergeschikte horecafunctie. Appellanten hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van hun pand als horecagelegenheid onder het bestemmingsplan "Nijmegen-West III-Z" op grond van het overgangsrecht van dat plan was toegestaan.
Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gemeenteraad bij afweging van de betrokken belangen aan de mogelijke aanwezigheid van een horecabedrijf in het pand van appellanten geen gewicht behoefde toe te kennen.
2.3.3. Ingevolge artikel 20 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is ondersteunende horeca in gebouwen die mogen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen en niet voor horeca, ondersteunende horeca toegestaan onder de volgende voorwaarden:
a. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit; er is dus geen aparte toegang;
(…)
g. van het totale vloeroppervlak van een maatschappelijke voorziening mag maximaal 10%, niet inbegrepen de daarbij behorende ruimten als opslag, keuken- en toiletruimten, aan ondersteunende horeca worden besteed,
Nu ter plaatse van het pand van appellanten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan is, gelet op artikel 20 van de planvoorschriften slechts ondersteunende horeca toegestaan. Gelet op de daaraan in dit artikel verbonden voorwaarden is in de planregeling voldoende duidelijk bepaald of en zo ja in welke mate horeca-activiteiten in het pand zijn toegestaan.
2.3.4. De door appellanten aangevoerde omstandigheid, daargelaten de juistheid daarvan, dat het gemeentelijk horecabeleid niet in de weg staat aan de door appellanten gewenste horecabestemming, verplicht de gemeenteraad niet reeds daarom ter plaatse van het pand van appellanten een horecabestemming op te nemen. Hierin heeft verweerder derhalve in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
325.