ECLI:NL:RVS:2008:BC2078

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703304/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied, uitbreiding camping Molenstrand Gouden Ham te West Maas en Waal

Op 16 januari 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van gedeputeerde staten van Gelderland. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied, uitbreiding camping Molenstrand Gouden Ham', dat op 14 september 2006 door de gemeenteraad van West Maas en Waal is vastgesteld. Het college van gedeputeerde staten heeft op 27 februari 2007 goedkeuring verleend aan dit plan. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn bezwaren tegen het plan heeft geuit, waaronder de aantasting van zijn uitzicht en privacy, alsook zorgen over verkeershinder en luchtkwaliteit.

De Raad van State heeft de argumenten van de appellant zorgvuldig overwogen. Het is vastgesteld dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat het college van gedeputeerde staten de ingediende bedenkingen van de appellant heeft meegenomen in zijn besluitvorming. De Raad concludeert dat de wijziging van het uitzicht vanuit de woning van de appellant niet zodanig ernstig is dat dit zwaarwegende betekenis heeft. Ook de privacy van de appellant wordt niet als ernstig aangetast beschouwd, gezien de afstand tussen zijn woning en het plangebied.

Wat betreft de verkeershinder en luchtkwaliteit heeft de Raad van State vastgesteld dat de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen, zoals een bedrijfswoning en een bed-and-breakfast, niet leiden tot een significante toename van het verkeer. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit heeft geen overschrijdingen van de grenswaarden aangetoond. De Raad van State oordeelt dat de bezwaren van de appellant niet voldoende zijn om het bestemmingsplan te verwerpen. Het beroep van de appellant wordt dan ook ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200703304/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2006 heeft de gemeenteraad van West Maas en Waal het bestemmingsplan "Buitengebied, uitbreiding camping Molenstrand Gouden Ham" (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 27 februari 2007, kenmerk 2006-018916, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juni 2007.
Bij brief van 9 augustus 2007 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal en van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.J. Glastra, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van West Maas en Waal, vertegenwoordigd door M.G.M. Megens, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], bijgestaan door [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] voert aan dat verweerder onvoldoende uitvoerig en onvoldoende concreet is ingegaan op zijn bedenkingen tegen het vastgestelde plan.
2.2.1. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat verweerder de bedenkingen van appellant samengevat weergeeft. Evenmin verzet dit artikel zich ertegen dat verweerder ter motivering van zijn standpunt verwijst naar het standpunt van de gemeenteraad over de ingebrachte zienswijzen. Niet is gebleken dat verweerder zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd omtrent de planregeling. Evenmin is gebleken dat hij de ingediende bedenkingen daarbij niet heeft betrokken. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een bedenking afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.3. [appellant] voert aan dat het plan leidt tot aantasting van het uitzicht vanuit zijn woning.
2.3.1. Het plan voorziet in de uitbreiding van de camping "Molenstrand", te Maasbommel met een bedrijfswoning, een kampwinkel, een kantoor, een slechtweer-accommodatie/stalling en een bed-and-breakfast-accommodatie op een perceel aan het Molenwegje (ongenummerd).
Op de plankaart zijn twee bouwvlakken met onderscheidenlijk de nummers I en II opgenomen.
De oppervlakte van bouwvlak I is ongeveer 1.500 m2. Ingevolge artikel 6.2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn hierop de volgende gebouwen toegestaan:
- een dienstwoning met een inhoud van maximaal 550 m3;
- een tegen de dienstwoning aangebouwde kampwinkel met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
- een gebouw ten behoeve van bed-and-breakfastgelegenheid met een oppervlakte van maximaal 200 m2;
- een gebouw ten behoeve van opslag en slecht weervoorziening met een oppervlakte van maximaal 200 m2.
De maximale goothoogte bedraagt 4,5 meter en de maximale bouwhoogte 9 meter.
De oppervlakte van bouwvlak II is ongeveer 135 m2. Ingevolge artikel 6.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften is hierop een gebouw ten behoeve van opslag toegestaan met een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter.
Het perceel van appellant ligt ten noordwesten van het plangebied aan de overzijde van het Molenwegje. De woning van appellant staat op ongeveer 60 meter vanaf het onderhavige plangebied.
2.3.2. Gelet op de bebouwingsmogelijkheden op het plandeel en de omstandigheid dat het plandeel thans onbebouwd is, zal het uitzicht vanuit de woning van appellant in de richting van het plandeel wijzigen. In het algemeen bestaat echter geen recht op blijvend uitzicht.
Uit een ter zitting getoonde foto is gebleken dat tussen de woning van appellant en het onderhavige plangebied verscheidene bomen en struiken staan. Gelet hierop, op de afstand van de woning van appellant tot het plandeel en de in het plan maximaal toegestane omvang en bouwhoogte van bebouwing heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze wijziging van het uitzicht niet zodanig ernstig is dat hieraan zwaarwegende betekenis toekomt.
2.4. [appellant] voert aan dat het plan leidt tot aantasting van zijn privacy. In dit verband heeft hij aangevoerd dat gasten van de camping zijn perceel zien als onderdeel van de camping en zijn perceel daarom betreden.
2.4.1. Het perceel van appellant en het plangebied worden gescheiden door het Molenwegje. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze begrenzing voor de campinggasten voldoende kenbaar is. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellant verondersteld mag worden te voorzien in afscherming van zijn eigen perceel indien hij dat uit privacy overwegingen nodig acht. Gelet op de afstand van de woning van appellant tot het plangebied heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot ernstige aantasting van de privacy.
2.5. [appellant] voert aan dat verwezenlijking van het plan leidt tot een toename van verkeer, hetgeen leidt tot verkeershinder en parkeeroverlast en geluidhinder ter hoogte van zijn woning.
2.5.1. De in het plan voorziene bedrijfwoning, kampwinkel, kantoor, en slechtweer-accommodatie/stalling staan ten dienste van de bestaande camping. In zoverre leiden deze voorzieningen niet tot een toename van het aantal gasten op de camping.
Ter zitting is onweersproken gesteld dat de bed-and-breakfast accommodatie uit maximaal 6 kamers zal bestaan. Hoewel de bed-and-breakfast een nieuwe activiteit is die een toename van het aantal gasten veroorzaakt zal deze toename, gelet op de omvang van de accommodatie beperkt zijn.
De ontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de ten zuiden van het plangebied liggende Bovendijk en de van daaruit richting het noorden lopende Molenwegje. Het Molenwegje is een doodlopende weg. Nu de woning van appellant ten noordwesten van het plangebied ligt en de ontsluiting van het plangebied uitsluitend mogelijk is via de ten zuiden van het plangebied liggende Bovendijk en het Molenwegje zal het verkeer naar en van het plangebied de woning van appellant niet passeren. De maximumsnelheid bedraagt ter plaatse van het Molenwegje 30 kilometer per uur.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, zo al sprake is van verkeersbewegingen als gevolg van de oprichting van de nieuwe voorzieningen ter hoogte van de woning van [appellant], het aantal verkeersbewegingen gering zal zijn en dat niet behoeft te worden gevreesd voor parkeeroverlast, ter plekke van de woning. Tevens heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor geluidhinder ten gevolge van het wegverkeer van en naar de camping niet behoeft te worden gevreesd.
2.6. [appellant] voert aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.
2.6.1. Ten behoeve van de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit door SAB. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd. Volgens dit rapport vinden in zowel de situatie zonder als met planontwikkeling voor geen van de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 genoemde verontreinigende stoffen overschrijdingen van de daarin genoemde grenswaarden plaats. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport zodanige onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.
2.7. [appellant] voert aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieve locaties voor de in het plan voorziene faciliteiten.
2.7.1. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeve te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
325.