200708756/1.
Datum uitspraak: 11 januari 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/44216 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 december 2007 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 24 augustus 2007 is [Appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) het door de vreemdeling tegen de voortduring van de vreemdelingenbewaring ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 december 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat, in afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vw 2000.
2.2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 van de Vw 2000 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 10 december 2007 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open op de Afdeling.
2.3. De vreemdeling betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen, omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder daarbij zijn faxbericht van 30 november 2007, welke een reactie op de door de staatssecretaris verstrekte voortgangsgegevens bevat, te betrekken. Dit is, aldus de vreemdeling, van de zijde van de rechtbank bevestigd. Dit betekent dat in strijd met de goede procesorde is gehandeld.
2.3.1. Voor kennisneming van een hoger beroep in weerwil van artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van zodanige schending van eisen van goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.3.2. De aangevallen uitspraak vermeldt dat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld om na ontvangst van de door de staatssecretaris verstrekte gegevens hierop te reageren, maar dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt, waarna het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.
Uit een door de griffier van de rechtbank opgemaakte telefoonnotitie van 11 december 2007 van een gesprek tussen de gemachtigde van de vreemdeling en genoemde griffier blijkt dat de reactie op de voortgangsrapportage van 30 november 2007 wel door de rechtbank is ontvangen, doch in een ander dossier is gevoegd en derhalve niet bij de beoordeling van het beroep is betrokken.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de uitspraak is gedaan met schending van het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces en de Afdeling van het hoger beroep kennis moet nemen, alhoewel de Vw 2000 daartoe geen grondslag biedt.
2.4. Uit het vorenoverwogene vloeit tevens voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 10 december 2007 in zaak nr. 07/44216;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.J.E. Horstink-Von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Soest-Ahlers
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2008
343-513.
Verzonden: 11 januari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak