ECLI:NL:RVS:2008:BC1523

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703478/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing reguliere sluitingstijden voor horecagelegenheid La Bonbonnière in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de burgemeester van Maastricht ontheffing verleende aan La Bonbonnière B.V. van de reguliere sluitingstijden voor een periode van vijf jaar. De appellant, die in de nabijheid van de horecagelegenheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze ontheffing, omdat hij vreest voor overlast in de vorm van geluid en hinder van bezoekers. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de burgemeester de ontheffing heeft verleend op basis van de Algemene plaatselijke verordening van Maastricht (APV) en de Horecanota. De burgemeester heeft in zijn besluit verwezen naar de toetsingscriteria die zijn vastgesteld voor ontheffingen van nachtzaken. De Raad van State oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, omdat La Bonbonnière als een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie wordt beschouwd.

De appellant heeft betoogd dat de ontheffing in strijd is met het beleid en dat deze onterecht is verleend, omdat deze geen beperkingen inhoudt. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de burgemeester voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omgeving en dat de aan de ontheffing verbonden voorschriften voldoende zijn om overlast te beperken. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200703478/1.
Datum uitspraak: 9 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1774 van de rechtbank Maastricht van 4 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van Maastricht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2005 heeft de burgemeester van Maastricht (hierna: de burgemeester) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "La Bonbonnière B.V." (hierna: "La Bonbonnière") ontheffing verleend van de reguliere sluitingstijden voor een periode van vijf jaar.
Bij besluit van 15 juni 2006, voor zover thans van belang, heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 juli 2007 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 16 juli 2007 heeft "La Bonbonnière", door de Afdeling in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
Bij brieven van 17 juli 2007, 9 oktober 2007 en 19 oktober 2007 heeft "La Bonbonnière" nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. F.A. Bijlenga, de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. N. Emre, ambtenaar in dienst van de gemeente, en "La Bonbonnière", vertegenwoordigd door mr. J.G.L. van Nus, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. De zaak is gevoegd behandeld met het hoger beroep in zaak no.
200703477/1.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het in Paragraaf 1 "Toezicht op inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren" opgenomen artikel 2.3.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening van Maastricht (hierna: de APV) wordt in deze paragraaf onder inrichting verstaan een voor het publiek toegankelijke ruimte:
1. waarin enig horecabedrijf, tot de uitoefening waarvan behoort het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt uitgeoefend;
2. waarin de werkzaamheid, bestaande uit het anders dan bedrijfsmatig en anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt uitgeoefend;
3. waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat, eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt.
Onder inrichting als hier bedoeld wordt mede verstaan een bij de inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.
Ingevolge artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV is het de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
a. van maandag tot en met vrijdag van 02.00 uur tot 05.00 uur;
b. op zaterdag en zondag van 03.00 uur tot 05.00 uur.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester, ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid onder a, sub 1 en 2, voor bepaalde tijd een ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod, voor zover het betreft:
a. een inrichting, welke is gelegen in een horecaconcentratiegebied;
b. een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie;
c. een studentensociëteit.
2.1.1.    De burgemeester heeft in het besluit op bezwaar verwezen naar de door de gemeenteraad van Maastricht op 3 december 1996 vastgestelde Horecanota Maastricht 1997-2005 (hierna: de Horecanota) alsmede naar de door hem bij besluit van 12 oktober 1999 vastgestelde toetsingscriteria voor "ontheffingen nachtzaken" (hierna: de toetsingscriteria). Deze toetsingscriteria betreffen in hoofdzaak het soort onderneming, de situering van het horecabedrijf, de persoon van de bedrijfsleider dan wel beheerder en de akoestische situatie.
2.2.    Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat "La Bonbonnière" een grootschalige inrichting met een bovenstedelijke functie is in de zin van artikel 2.3.1.4, tweede lid, aanhef en onder b, van de APV.
2.3.    Appellant betoogt dat de verleende ontheffing in strijd is met het beleid, zoals neergelegd in de Horecanota. Volgens dit beleid worden slechts beperkte mogelijkheden geboden voor ontheffingen voor nachtzaken, aldus appellant. Hij stelt dat een ontheffing voor alle dagen in de week niet strookt met het beleid omdat de ontheffing geen enkele beperking inhoudt.
2.3.1.    Op bladzijde 39 van de Horecanota wordt vermeld:
"Naast de reguliere nachtzaken in concentratiegebieden, vinden wij het wenselijk om qua nachtleven beperkt mogelijkheden te bieden aan grootschalige inrichtingen met een bovenstedelijke functie die naast horeca-activiteiten bij voorkeur ook activiteiten ontplooien op het gebied van cultuur. Als onderdeel van de herziening van de criteria voor nachtzaken, zullen wij het begrip 'grootschalige horecavoorziening met een bovenstedelijke functie' nader definiëren. Aan de hand van de bijgestelde criteria zullen wij dergelijke specifieke aanvragen per geval beoordelen".
2.3.2.    Uit de hierboven aangehaalde passage volgt niet dat een ontheffing verleend aan een inrichting die is gelegen buiten de concentratiegebieden, zoals de in dit geding voorliggende ontheffing, slechts voor een beperkt aantal dagen van de week kan worden verleend. Naar de burgemeester ter zitting heeft toegelicht, is met deze passage en in het bijzonder met de daarin opgenomen woorden "beperkt mogelijkheden te bieden" bedoeld uit te drukken dat aan zulke inrichtingen slechts in bepaalde gevallen ontheffing zal worden verleend. Met het vaststellen van de toetsingscriteria heeft de burgemeester onder meer nader aangegeven aan welke, op voormelde onderwerpen betrekking hebbende maatstaven moet zijn voldaan, wil een aanvraag om ontheffing ten behoeve van een buiten de concentratiegebieden gelegen inrichting voor inwilliging in aanmerking komen. Uit de toetsingscriteria blijkt dat ten aanzien van zowel de soort onderneming als de situering bijzondere eisen worden gesteld voor zover het om inrichtingen buiten de concentratiegebieden gaat. Het betoog faalt derhalve.
2.4.    Appellant betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de verlening van de ontheffing overlast voor de omgeving tot gevolg heeft, die onvoldoende wordt weggenomen door de aan de ontheffing verbonden voorschriften. Hij stelt dat hij hinder ondervindt van het stallen van fietsen van bezoekers, alsmede geluidhinder vanwege laden en lossen en hij betoogt dat dit laden en lossen plaatsvindt op een tijdstip en een wijze die in strijd zijn met de nadere eisen die het college van burgemeester en wethouders van Maastricht krachtens het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen milieubeheer aan "La Bonbonnière" heeft gesteld. Appellant wijst erop dat hij in het verleden meerdere malen bij de gemeente heeft geklaagd over de geluidoverlast die hij ondervond van feesten in "La Bonbonnière" en het komen en gaan van de bezoekers. Tot slot voert appellant aan dat de burgemeester de verantwoordelijkheid voor de naleving van de aan de ontheffing verbonden beperkingen en voorschriften ten onrechte primair legt bij de betrokken ondernemer, waardoor omwonenden afhankelijk zijn van de effectiviteit van diens inspanningen, welke onvoldoende is. Aldus schiet de burgemeester te kort bij de handhaving van de beperkingen en voorschriften. Voorts voert hij aan dat evenmin handhavend wordt opgetreden tegen de niet-naleving van de nadere eisen.
2.4.1.    Ook dit betoog faalt. Voor zover appellant betoogt dat laden en lossen plaatsvindt in strijd met de vigerende nadere eisen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat dit betoog een milieurechtelijke kwestie betreft die in onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. Ook de handhaving van de aan de in geding zijnde ontheffing verbonden beperkingen en voorschriften, is in deze procedure niet aan de orde. Het wildstallen van fietsen heeft de rechtbank terecht geduid als een kwestie van handhaving die valt onder het verkeers- en parkeerbeleid en derhalve evenzeer buiten de beoordeling van de in geding zijnde ontheffing.
Eventuele in het verleden ondervonden overlast kan een rol spelen bij de belangenafweging die de burgemeester moet verrichten bij zijn beslissing op een aanvraag om een ontheffing als de onderhavige. Ter zitting is door de burgemeester gesteld dat hij door de politie op de hoogte wordt gehouden van klachten, en dat slechts enkele klachten over "La Bonbonnière" aan hem zijn gerapporteerd. Appellant heeft zijn stelling dat hij tien à twintig meldingen heeft gedaan op geen enkele wijze geconcretiseerd naar datum, tijd en strekking van de meldingen. Aldus heeft hij geen inzicht gegeven in de aard en ernst van zijn klachten en eventuele klachten van andere buurtbewoners. Reeds daarom kan deze stelling niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Hetgeen appellant aanvoert bevat voorts geen concrete aanknopingspunten voor de onjuistheid van de aan het geluidsrapport van 1 oktober 2004 ontleende akoestische uitgangspunten die de burgemeester aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft daarom terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen tot verlening van de ontheffing heeft kunnen komen.
2.5.    Voor het overige heeft appellant volstaan met enkele verwijzing naar de voor de rechtbank aangevoerde gronden die door haar gemotiveerd zijn verworpen. Dit leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom     w.g. Können
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2008
301-512.